Rechtbank Arnhem, 04-12-2012, BY6449, AWB 12/2275
Rechtbank Arnhem, 04-12-2012, BY6449, AWB 12/2275
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 4 december 2012
- Datum publicatie
- 17 december 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2012:BY6449
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2013:7346, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 12/2275
Inhoudsindicatie
Onzakelijke lening. De rechtbank acht aannemelijk dat geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden, te verstrekken.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 12/2275
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 4 december 2012
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Amersfoort, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer 630.14.269.H.96) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 128.644. Tevens is bij beschikking € 2.906 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2012 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 22 mei 2012, op dezelfde datum door de rechtbank ontvangen, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2012 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Eiser heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van eiser wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
2. Feiten
2.1 Eiser is de enig aandeelhouder van [A] B.V. (hierna: [A] B.V.). [A] B.V. bezit 72% van de aandelen in [B] B.V. (hierna: [B] B.V.). De overige aandelen in [B] B.V. zijn – middellijk – in handen van beide zonen van eiser.
2.2 Op 12 november 2001 heeft de Rabobank aan [B] B.V. een hypothecaire geldlening verstrekt van € 2.495.571 ter financiering van een nieuw te bouwen bedrijfspand. [B] B.V. is opgericht met als doel het exploiteren van deze onroerende zaak.
2.3 Eind november 2001 hebben eiser en zijn echtgenote een overeenkomst van geldlening gesloten met de Rabobank. Dit betreft een lening van € 408.402 (NLG 900.000) tegen een rente van 5,2% per jaar. Als zekerheid wordt gesteld een hypotheek op het woonhuis gelegen aan de [A-straat 1] te [Z]. De lening is aflossingsvrij en mag volgens de voorwaarden “uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van de normale bedrijfsuitoefening van de [B] B.V.”.
2.4 Eiser heeft vervolgens een overeenkomst van geldlening gesloten met [B] B.V. waarbij hij het bedrag van € 408.402 (NLG 900.000) vanuit privé direct doorleent aan [B] B.V. ter financiering van de bouw van het bedrijfspand. In de daartoe opgestelde overeenkomst van geldlening is onder meer het volgende opgenomen:
“(…).
Artikel 1. Hoofdsom
Schuldeiser verstrekt hierbij ter leen een bedrag van f. 900.000 (zegge: negenhonderdduizend gulden) aan schuldenaar, die dit bedrag hierbij aanneemt.
Artikel 2. Rente
2.1 Over de hoofdsom of het restant daarvan is schuldenaar aan schuldeiser een rente verschuldigd van 5,2% (zegge: vijf punt twee procent) op jaarbasis. (…).
Artikel 3. Aflossing
3.1 De lening is aflossingsvrij en zal na een periode van 25 jaar in een keer in zijn geheel worden afgelost. (…).
Artikel 6. Zekerheid
6.1 Schuldenaar is gehouden op eerste aanvraag van schuldeiser in de door schuldeiser gewenste vorm en omvang zekerheid te stellen of reeds gestelde zekerheid aan te vullen. In verband daarmee verplicht schuldenaar zich hierbij tevens om zonder toestemming van schuldenaar niet ten behoeve van derden enigerlei persoonlijke of zakelijke zekerheid te stellen of reeds zekerheid aan te vullen. (…).”
2.5 De door eiser aan [B] B.V. verstrekte geldlening valt onder de werking van artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.
2.6 In zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2009 heeft eiser zijn vordering van € 408.402 op [B] B.V. geheel afgewaardeerd ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt volgens de ingediende aangifte € 279.758 negatief.
2.7 Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag de volledige afwaardering van de lening gecorrigeerd en het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op
€ 128.644.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder terecht en op juiste gronden de afwaardering van de door eiser aan [B] B.V. verstrekte lening ten laste van het resultaat heeft geweigerd. Niet in geschil is dat fiscaalrechtelijk sprake is van een reële geldlening.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 november 2011, nr. 08/05323, LJN BN3442, bepaald dat van een onzakelijke lening sprake is indien ter zake van een lening aan een gelieerde vennootschap geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken aan de debiteur, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Alsdan moet – behoudens bijzondere omstandigheden – ervan worden uitgegaan dat de betrokken vennootschap dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de met haar gelieerde vennootschap in haar hoedanigheid van aandeelhouder te dienen. Een verlies op een dergelijke onzakelijke lening kan niet ten laste van de winst van de vennootschap worden gebracht. Of sprake is van een onzakelijke lening moet worden beoordeeld naar het moment van het aangaan van de lening.
4.2 Het vorenstaande geldt eveneens voor een onder de werking van artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 vallende geldlening (vergelijk Hoge Raad d.d. 25 november 2011, nr. 10/04588, LJN BP8952).
4.3 Eiser heeft geen reële zekerheden bedongen bij het tot stand komen van de geldlening, zodat er geen enkele garantie aanwezig was voor de terugbetaling van de lening. Daarnaast ontbreekt een concreet zakelijk opgesteld aflossingsschema. De afspraak dat de geldlening na 25 jaar ineens wordt afgelost, kan naar het oordeel van de rechtbank – mede in het licht van de overige voorwaarden – niet worden aangemerkt als een zakelijk aflossingsschema.
4.4 De rechtbank acht aannemelijk dat geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden, aan [B] B.V. te verstrekken. Daartoe neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Eiser heeft geen renteopslag bedongen bij het doorlenen van de – door hem bij de bank geleende – gelden aan de vennootschap. De bedongen rente is derhalve niet in overeenstemming met het “at arm’s lenght” beginsel. Eiser heeft – behoudens een blote stelling in zijn pleitnota omtrent aanpassing van de rente (zijnde een opslag van 0,5%) die wel aan dat beginsel voldoet – niets aangevoerd over de aanpassing van de rente. Er is derhalve geen rente bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken aan de vennootschap onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden.
4.5 Dit betekent dat – behoudens bijzondere omstandigheden – ervan moet worden uitgegaan dat eiser dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van [B] B.V. te dienen. Bijzondere omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden.
De omstandigheid dat op het moment van aangaan van de geldlening in het jaar 2001 de vooruitzichten van de onderneming gunstig waren en dat eiser uit zakelijke overwegingen heeft besloten deze lening aan te gaan, doet niet af aan de onzakelijkheid van de aan de lening gekoppelde voorwaarden.
4.6 Er is derhalve sprake van een onzakelijke lening zodat het verlies op die lening niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kan worden gebracht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
4.7 Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard.
4.8 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 4 december 2012
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.