Home

Rechtbank Arnhem, 13-12-2012, BY6503, 12/4610

Rechtbank Arnhem, 13-12-2012, BY6503, 12/4610

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
13 december 2012
Datum publicatie
18 december 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BY6503
Zaaknummer
12/4610

Inhoudsindicatie

Wraking van rechter die 'kennelijk ongeschikt' zou zijn en in hoger beroep als getuige wegens eerdere beslissing wordt opgeroepen en desalniettemin nieuwe zaak aanneemt, afgewezen. Dit zijn geen feiten of omstandigheden waaruit vooringenomenheid blijkt of dat gegronde vrees daartoe bestaat.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ARNHEM

Wrakingskamer

Zaaknummer: ARN 12/4610 WWB L08

Beschikking van 13 december 2012

in de zaak van

[verzoeker],

wonende te Cuijk,

verzoeker tot wraking,

tegen

mr. F.J. de Vries, in zijn hoedanigheid van rechter.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het schriftelijke wrakingsverzoek met bijlagen d.d. 15 november 2012;

- het schriftelijke verweer van mr. F.J. de Vries d.d. 28 november 2012.

Bij de mondelinge behandeling is verschenen:

- mr. F.J. de Vries.

2. Het wrakingsverzoek

2.1 Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. F.J. de Vries als rechter in de zaak met nummer ARN 12/4610 WWB L08 betreffende het door verzoeker ingestelde beroep tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Arnhem van 13 augustus 2012.

2.2 Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft eerder beroep ingesteld tegen een besluit, destijds van de Belastingdienst/ Toeslagen. Dat beroep is door mr. De Vries behandeld ter zitting van de rechtbank van 21 januari 2012, waarna op 14 februari 2012 de uitspraak volgde. In die zaak heeft mr. De Vries aantoonbare fouten gemaakt en is hij voorbij gegaan aan wettelijke bepalingen, waardoor verzoeker redelijke vrees heeft dat mr. De Vries opnieuw misslagen zal maken. Daarbij komt dat mr. De Vries door verzoeker als getuige wordt opgeroepen in het bij de Raad van State te behandelen hoger beroep tegen deze uitspraak. Dit gegeven heeft mr. De Vries er kennelijk niet van kunnen weerhouden om onderhavige zaak in behandeling te nemen, zodat verzoeker meent dat mr. De Vries niet meer als objectief is aan te merken, maar dat op hem de schijn van vooringenomenheid rust.

2.3 Mr. De Vries heeft zowel schriftelijk als ter zitting laten weten dat hij niet in de wraking berust en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3. De beoordeling

3.1 Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 8:15 en 8:16 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.

3.2 De rechtbank stelt vast dat de grondslag van het wrakingsverzoek tweeledig is.

Ten aanzien van de grond dat mr. De Vries kennelijk ongeschikt zou zijn om als rechter zijn werkzaamheden te vervullen, merkt de rechtbank op dat deze stelling van de hand moet worden gewezen en dat zulks in ieder geval niet met zich brengt dat mr. De Vries vooringenomen is of dat de vrees van verzoeker hiertoe objectief gerechtvaardigd is.

Met betrekking tot de grond dat mr. De Vries de zaak behandelt terwijl verzoeker voornemens is hem in hoger beroep als getuige te horen ter zake een eerder door hem in een zaak van verzoeker gedane uitspraak, merkt de rechtbank het volgende op. De juistheid van de eerdere uitspraak kan alleen door een rechtsmiddel worden bestreden. Dat mr. De Vries in hoger beroep mogelijk als getuige zal worden gehoord, is geen concreet feit of omstandigheid waaruit volgt dat mr. De Vries ook in onderhavige zaak vooringenomen is tegen verzoeker of dat daartoe objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Uit het enkele feit dat mr. De Vries eerder in het nadeel van verzoeker heeft beslist, kan de rechtbank dat evenmin afleiden. Daarom moet het verzoek worden afgewezen.

4. De beslissing

De rechtbank

wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beschikking is gegeven door de mrs. H.P.M. Kester, voorzitter, F.J.H. Hovens en G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J.W. Lambregts en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2012.

de griffier de voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.