Home

Rechtbank Assen, 17-02-2011, BP7369, AWB 10/1880

Rechtbank Assen, 17-02-2011, BP7369, AWB 10/1880

Gegevens

Instantie
Rechtbank Assen
Datum uitspraak
17 februari 2011
Datum publicatie
10 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:RBASS:2011:BP7369
Zaaknummer
AWB 10/1880

Inhoudsindicatie

Verzoek om veroordeling proceskosten. Rechtsbijstand in redelijkheid ingeroepen. Sprake van deskundige, ondanks gelieerdheid met rechtsbijstandsverlener. Ook door werkwijze "no cure, no pay" proceskosten verschuldigd.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 10/1880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

verzoeker,

gemachtigde mr. [gemachtigde], verbonden aan [A] te [Z],

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tynaarlo,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

Bij brief van 30 juli 2010 heeft verweerder uitspraak gedaan op het bezwaarschrift van verzoeker tegen de aan hem op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) gegeven beschikking.

Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, ingekomen bij de rechtbank op 3 september 2010, beroep ingesteld bij de rechtbank.

Bij brief van 14 september 2010 heeft verzoeker te kennen gegeven dat het beroep wordt ingetrokken. Tegelijk met de intrekking heeft verzoeker verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.

Verweerder heeft hierop bij brief van 28 september 2010 gereageerd.

Verzoeker heeft bij brief van 7 december 2010 op verzoek van de rechtbank een nadere onderbouwing gegeven van zijn verzoek tot veroordeling van verweerder in zijn proceskosten.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2011 te Assen. Eiser is daar verschenen bij zijn bovengenoemde gemachtigde, bijgestaan door [naam]. Verweerder is vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Verweerder heeft bij beschikking van 27 februari 2010 in het kader van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] (de onroerende zaak) vastgesteld op een bedrag van € 448.000,--. Op het door verzoeker hiertegen ingediende bezwaar heeft verweerder bij beslissing van 30 juli 2010 de door hem vastgestelde waarde gehandhaafd.

1.2 Verweerder heeft op 5 augustus 2010 - nadat verzoeker contact had gezocht met de Ombudsvrouw van de gemeente Tynaarlo en deze de zaak naar verweerder had verwezen - contact opgenomen met verzoeker over de uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft verzoeker toen aangeboden om een hertaxatie van de onroerende zaak te laten verrichten. Op 23 augustus 2010 heeft verweerders taxateur, [C], telefonisch contact gehad met verzoeker en met hem afgesproken dat zij de onroerende zaak op 2 september 2010 ter plaatse zou opnemen. Tijdens de opname op deze datum is [C] tot de conclusie gekomen dat de waarde naar beneden bijgesteld zou moeten worden. Zij heeft toegezegd dat verzoeker hiervan schriftelijk op de hoogte zou worden gesteld.

1.3 Bij brief van 10 september 2010, door verweerder aangeduid als "Uitspraak op bezwaarschrift WOZ" heeft verweerder aan eiser (kort gezegd) meegedeeld dat de taxateur van mening is dat de waarde bijgesteld moet worden en dat de waarde wordt gewijzigd van

€ 448.000,-- naar € 370.000,--.

1.4 Verzoeker heeft zich op 10 augustus 2010 gewend tot [A] te [Z] teneinde zich te laten bijstaan in een procedure gericht tegen de hiervoor bedoelde uitspraak op bezwaar. Op 10 augustus 2010 heeft verzoeker een machtiging ondertekend, waarbij hij [gemachtigde], verbonden aan [A], machtigt om onder meer beroep aan te tekenen tegen de WOZ-beschikking. Tevens heeft verzoeker [A] gemachtigd om "de aan [A] toekomende proceskostenvergoeding rechtstreeks aan [A] te voldoen".

1.5 [A] biedt haar diensten aan op basis van een systeem van "no cure, no pay". Dit houdt in dat in geval de vastgestelde waarde naar aanleiding van een door [A] ingesteld bezwaar of beroep wordt verminderd, het bedrag van de door de heffingsambtenaar aan de desbetreffende belanghebbende op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) alsdan te vergoeden proceskosten, toekomt aan [A]. In geval het bezwaar of beroep niet leidt tot een vermindering van de waarde, neemt [A] de gemaakte kosten voor haar rekening.

1.6 Verzoekers gemachtigde heeft op 10 augustus 2010 aan [B] te [Z] opdracht gegeven om de onroerende zaak te taxeren. Op 16 augustus 2010 heeft [D], verbonden aan [B], een taxatierapport opgemaakt, waarin hij de waarde van de onroerende zaak heeft getaxeerd op een bedrag van

€ 395.000,--.

1.7 Op 2 september 2010 heeft verzoekers gemachtigde het beroepschrift ter post bezorgd. Op dezelfde dag heeft verzoeker contact met haar opgenomen, waarbij hij heeft aangegeven dat [C] zijn onroerende zaak heeft getaxeerd en dat zij heeft toegezegd verzoeker schriftelijk op de hoogte te stellen van de waardevaststelling.

1.8 Bij brief van 14 september 2010 heeft verzoekers gemachtigde aan de rechtbank te kennen gegeven dat het ingediende beroepschrift wordt ingetrokken naar aanleiding van verweerders brief van 10 september 2010.

1.9 Bij brief van 7 december 2010 heeft verzoekers gemachtigde een factuur, gedateerd 7 december 2010 en gericht aan verzoeker, gevoegd, waaruit volgt dat zij aan verzoeker ten aanzien van de onderhavige procedure een bedrag van € 764,25 (inclusief btw) aan proceskosten in rekening heeft gebracht. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 437,-- voor juridische werkzaamheden en een bedrag van € 327,25 voor de kosten van het taxatierapport (3,5 uren).

Geschil

2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of verzoeker recht heeft op een vergoeding van proceskosten in verband met de behandeling van het beroep.

2.2 Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van de kosten van de door zijn gemachtigde verleende rechtsbijstand tot - overeenkomstig het Besluit - een bedrag van

€ 437,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Daarnaast heeft verzoeker verzocht om vergoeding van de kosten van het deskundigenrapport (het taxatierapport) tot een bedrag van € 327,25.

2.3 Verweerder heeft een ontkennend antwoord op de onder punt 2.1 vermelde vraag bepleit. Hij heeft aangevoerd dat het hem bevreemdt dat verzoeker op 2 september 2010 een beroepschrift heeft verzonden, terwijl hij reeds op die dag met [C] mondeling een compromis heeft bereikt over de waardevaststelling. Zo verzoeker meende zijn rechten veilig te stellen, had hij kunnen volstaan met het indienen van een pro forma-beroepschrift. Verweerder acht het tevens onbegrijpelijk dat verzoeker reeds op 10 augustus 2010 aan [B] opdracht heeft gegeven tot taxatie van zijn onroerende zaak, nu hij verzoeker kort daarvoor, op 5 augustus 2010, had aangeboden om de onroerende zaak te laten taxeren. Verzoeker had - naar de rechtbank verweerder begrijpt - derhalve redelijkerwijs geen kosten behoeven te maken voor de onderhavige procedure. Daarnaast is verweerder van opvatting dat de door eiser ingeschakelde taxateur, [D], niet kan worden aangemerkt als een deskundige als bedoeld in artikel 8:34 van de Awb. Enerzijds omdat [B] is gelieerd aan [A] en anderzijds omdat hij niet heeft kunnen nagaan of [D] als taxateur staat geregistreerd. Verder heeft verweerder aangevoerd dat uit de onder punt 1.5 omschreven werkwijze van [A] volgt dat verzoeker geen proceskosten heeft behoeven te maken, zodat hij niet kan worden veroordeeld in het vergoeden van proceskosten.

Beoordeling van het geschil

3.1 Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bepaalt dat ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.

3.2 Ingevolge artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.

3.3 Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdelen a en b van het Besluit kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.

3.4 Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdelen a en b van het Besluit wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak als volgt vastgesteld:

a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;

b. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36 van de Algemene wet bestuursrecht is verschuldigd indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep wordt deze vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken;

3.5 Ingevolge artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken - voor zover hier van belang - geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 onderdeel a, van de Wet tarieven in Strafzaken, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur.

3.6 Ingevolge artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken worden de bedragen, genoemd in dit besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.

3.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker op 10 augustus 2010 in redelijkheid kunnen beslissen om rechtsbijstand in te roepen en om een deskundige in te schakelen ten behoeve van het in stellen van een beroepsprocedure gericht tegen de door verweerder gedane uitspraak op bezwaar van 30 juli 2010, nu verweerder bij deze uitspraak de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak heeft gehandhaafd en de termijn voor het instellen van beroep tegen deze uitspraak op 31 juli 2010 was aangevangen. Dat verweerder op 5 augustus 2010 contact heeft opgenomen met verzoeker over de uitspraak op bezwaar en hij verzoeker heeft aangeboden om een hertaxatie van de onroerende zaak te laten uitvoeren, doet hieraan niet af. Hierbij wijst de rechtbank verweerder erop dat het veeleer op zijn weg lag om alvorens te beslissen op verzoekers bezwaar, een hertaxatie van de onroerende zaak te verrichten en niet eerst ná het doen van uitspraak op bezwaar. De rechtbank wijst verweerder er daarnaast op dat, gelet op de beroepstermijn van zes weken, van verzoeker niet kon worden gevergd dat hij zou wachten tot het treffen van maatregelen voor het instellen van beroep bij de rechtbank totdat verweerder de hertaxatie van zijn onroerende zaak had afgerond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker op 2 september 2010 vervolgens in redelijkheid kunnen beslissen om over te gaan tot het laten indienen van een beroepschrift door de door hem ingeschakelde rechtsbijstandverlener. Dit beroepschrift heeft hij naar het oordeel van de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:5 van de Awb terecht voorzien van de - mede aan de hand van het opgemaakte taxatierapport geformuleerde - gronden van het beroep. Dat verzoeker op 2 september 2010 nog in bespreking was met verweerder, althans met diens taxateur, over de waardevaststelling, behoefde verzoeker naar het oordeel van de rechtbank er niet van te weerhouden om een (gemotiveerd) beroepschrift in te dienen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat reeds op 2 september 2010 een rechtsgeldig compromis tot stand is gekomen tussen verzoeker en verweerder over de waardevaststelling. De rechtbank stelt vast dat eerst uit verweerders brief van 10 september 2010, zijnde de laatste dag van de beroepstermijn, volgt dat verweerder de waarde van de onroerende zaak zal verminderen tot een bedrag van € 370.000,--.

3.8 Naar het oordeel van de rechtbank staat de omstandigheid dat [B] is gelieerd aan [A] er niet aan in de weg om [D] aan te merken als een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Ter zitting heeft eisers gemachtigde verklaard dat [D] als taxateur staat ingeschreven bij het Kandidaat Register Makelaar Taxateur (KRMT) en voldoet aan de door het KRMT gestelde verplichtingen van permanente educatie. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen, te meer niet nu het door hem opgestelde taxatierapport het logo bevat van het KRMT. Gelet op de aldus aan te nemen specifieke expertise op het gebied van taxaties van onroerende zaken, mocht eiser naar het oordeel van de rechtbank ervan uitgaan dat [D] een bijdrage zou leveren aan een voor eiser gunstige beantwoording door de rechtbank van een voor de uitkomst van het geschil relevante vraag (vergelijk CRvB 13 april 2005, nr. 03/6324 WAO, AB 2005, 347). Derhalve kan [D] naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als een deskundige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit.

3.9 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de onder punt 1.5 omschreven werkwijze van [A] dat verzoeker aan zijn gemachtigde proceskosten verschuldigd is geworden, nu verweerder de waarde van de onroerende zaak - naar moet worden aangenomen - naar aanleiding van ingestelde beroep heeft verminderd. Zoals volgt uit hetgeen onder punt 1.9 staat vermeld, zijn deze kosten aan verzoeker in rekening gebracht. Gelet hierop, verwerpt de rechtbank verweerders stelling dat verzoeker geen proceskosten heeft behoeven te maken. Dat verzoekers gemachtigde de hoogte van de door verzoeker verschuldigde proceskosten heeft bepaald overeenkomstig het bedrag van de door verweerder - haar inziens - aan verzoeker op grond van het Besluit te vergoeden proceskosten, maakt dit oordeel niet anders.

3.10 Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit. De rechtbank stelt deze kosten op de voet van het Besluit vast op een bedrag van € 437,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1). Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van een deskundige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit. De rechtbank stelt deze kosten vast op het door verzoekers gemachtigde aan verzoeker gefactureerde bedrag van € 327,25. Hierbij overweegt de rechtbank dat het aantal aan de taxatie bestede uren haar niet onredelijk voorkomt en het gehanteerde uurtarief in overeenstemming is met hetgeen onder de punten 3.5 en 3.6 is overwogen.

Beslissing

De rechtbank

- wijst het verzoek toe;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 764,25.

Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2011.

w.g. M. Hiemstra w.g. C.H. de Groot

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.