Rechtbank Assen, 29-03-2012, BW0841, AWB 11/1338
Rechtbank Assen, 29-03-2012, BW0841, AWB 11/1338
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Assen
- Datum uitspraak
- 29 maart 2012
- Datum publicatie
- 4 april 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBASS:2012:BW0841
- Zaaknummer
- AWB 11/1338
Inhoudsindicatie
BIZ-heffing. In de Verordening is geen stichting of vereniging aangewezen als subsidie-ontvanger waarmee een afdwingovereenkomst is afgesloten. Rechtbank acht Hoofdstuk 2 "Belastingbepalingen" van de Verordening daarom in zijn geheel onverbindend. Aanslag BIZ-bijdrage vernietigd.
Uitspraak
RECHTBANK ASSEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 11/1338
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde [gemachtigde],
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Drenthe,
verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd ten bedrage van € 500,--. Bij de uitspraak op bezwaar van 10 mei 2011 heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 6 juni 2011, ontvangen bij de rechtbank op 7 juni 2011, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2012 te Leeuwarden. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam]. Verweerder is daar in de persoon van [naam] verschenen, bijgestaan door [naam] (jurist), [naam] (bedrijven contactfuntionaris) en [naam] (voorzitter Stichting Ondernemersfonds Centrum Beilen). Ter zitting is gezamenlijk met deze zaak behandeld de zaak van [gemachtigde] met het procedurenummer 11/1339.
Aan deze uitspraak is een afschrift gehecht van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 De gemeenteraad van de gemeente Midden-Drenthe heeft op verzoek van de Ondernemersvereniging Hartje Drenthe (OHD) op 25 november 2010 de "Verordening BI-zone centrum Beilen 2011" (de Verordening) vastgesteld. De Verordening is gebaseerd op de Experimentenwet BI-zones. Bij de Verordening is een Bedrijven Investeringszone (BIZ) ingesteld. Hierbij is een BIZ-heffing ingevoerd. De datum van ingang van deze heffing is 1 januari 2011.
1.2 De OHD heeft voor de uitvoering van de activiteiten in de BIZ de Stichting Ondernemersfonds centrum Beilen (SOB) opgericht.
1.3 De gemeente Midden-Drenthe heeft op 10 november 2010 met de SOB de "Uitvoeringsovereenkomst BIZ 2011 t/m 2015" (de Uitvoeringsovereenkomst) gesloten. In artikel 4 "Verplichtingen Gemeente" van de Uitvoeringsovereenkomst is bepaald:
"Gemeente draagt gedurende vijf jaar, vanaf 1 januari 2011, zorg voor de heffing en invordering van de BIZ-bijdrage bij de betrokken ondernemers in de BI-zone Centrum Beilen. De aldus gegenereerde belastinginkomsten zullen, in de vorm van een subsidie door het College worden verstrekt aan de Stichting (rechtbank: SOB). De hoogte van de verstrekte subsidie bedraagt de, voor het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, geraamde opbrengst van de BIZ-bijdragen in hetzelfde jaar.".
In artikel 5 "Verplichtingen Stichting" is bepaald:
"1. Met de subsidie als bedoeld in artikel 4 financiert de Stichting uitsluitend activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone Centrum Beilen. De activiteiten zijn als bijlage 2 opgenomen bij deze overeenkomst.
2. Tevens draagt de Stichting er zorg voor dat jaarlijks een begroting wordt vastgesteld voor de met de subsidie te financieren activiteiten, dat na het eerste jaar het bestuur rekening en verantwoording aflegt over de uitgaven en de gefinancierde activiteiten in het voorafgaande jaar en dat jaarlijks, te weten uiterlijk 1 mei alle bijdrageplichtigen kosteloos kennis kunnen nemen van de begroting van het lopende jaar en de rekening en verantwoording van het afgelopen jaar.".
In artikel 9 "Vaststelling subsidie" is bepaald:
"1. De subsidie met betrekking tot het afgelopen jaar kan op een lager bedrag worden vastgesteld dan was voorzien aan de hand van de raming bedoeld in artikel 8. De reden van deze discrepantie kan zijn gelegen in het feit dat de Stichting zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen uit deze overeenkomst; ook kan de oorzaak zijn gelegen in het feit dat naar aanleiding van bezwaarschriften of oninbaarverklaringen van de BIZ-heffing, de raming van de opbrengst uit de BIZ-heffing op een lager bedrag moet worden bijgesteld en een deel van het verstrekte voorschot moet worden verrekend in het volgende jaar.".
1.4 Volgens de begroting voor het jaar 2011 van de SOB betreffen de door haar in het jaar 2011 te verrichten activiteiten het organiseren van evenementen zoals een "Winter Wendeavond", een "Palmpaasoptocht", een "Eierzoekwedstrijd", Koninginnedag, een "Midzomernacht met als thema Rock en Roll", "Intocht Sinterklaas" en "Kerstmarkt in centrum". Verder betreffen de activiteiten in het kader van de thema's schoon, heel en veilig: "Verlichting (5 jaar)", "AED", "Banieren" en "Schoonmaak".
1.5 Eiseres was op 1 januari 2011 gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat #] te Beilen. Deze onroerende zaak is gelegen in het bij de Verordening aangewezen gebied waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven.
1.6 Verweerder heeft op grond van de Verordening aan eiseres een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd.
Geschil
2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of van eiseres terecht een BIZ-bijdrage is geheven.
2.2 Eiseres heeft betoogd dat de Verordening onverbindend is. Dit betekent dat er geen grondslag is voor het heffen van een BIZ-bijdrage. Eiseres heeft hiertoe - kort weergegeven - het volgende aangevoerd:
a. De Verordening voldoet niet aan het bepaalde in artikel 7 van de Experimentenwet BI-zones. In de tussen de gemeente Midden-Drenthe en de SOB gesloten Uitvoeringsovereenkomst is namelijk niet bepaald dat de SOB verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie wordt verstrekt. In de Uitvoeringsovereenkomst is slechts opgenomen dat de SOB met de gelden geen andere activiteiten mag financieren en dat er een financiële verantwoording moet zijn. Gelet hierop mist de Verordening volgens eiseres verbindende kracht.
b. De Verordening en de Uitvoeringsovereenkomst voldoen niet aan het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet BI-zones. Ten aanzien van de activiteiten betreffende het organiseren van evenementen kan niet gezegd worden dat deze het algemene (publieke) belang dienen. Verder kan niet worden volgehouden dat deze activiteiten ten goede komen aan alle bijdrageplichtige ondernemers. Dit laatste geldt ook ten aanzien van de activiteiten in het kader van de thema's schoon, heel en veilig. Dit leidt tot de conclusie dat de Verordening onverbindend is.
c. De lasten worden onevenredig verdeeld over de verschillende ondernemers. Aan de belangen van de (kleine) ondernemers in de zijstraten, zoals eiseres, kan niet zomaar voorbij worden gegaan. Zij hebben geen of minder profijt van de te verrichten activiteiten. De gemeente had het gebied waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven, beperkter vast moeten stellen of een gedifferentieerd tarief in moeten voeren. Ook dit leidt tot de conclusie dat de Verordening, althans de tariefstelling, onverbindend is.
2.3 Verweerder blijft bij zijn standpunt dat de Verordening verbindend is. Hij heeft het volgende - kort weergegeven - aangevoerd:
a. De Verordening voldoet aan het bepaalde in artikel 7 van de Experimentenwet BI-zones. De Uitvoeringsovereenkomst heeft ten aanzien van de door de SOB uit te voeren activiteiten een imperatief karakter. Dit volgt met name uit artikel 5 in samenhang met artikel 9, eerste lid, van de Uitvoeringsovereenkomst. Uit de in artikel 5 van de Uitvoeringsovereenkomst opgenomen term "financiert" volgt dat de SOB de activiteiten moet uitvoeren. Vervolgens volgt uit artikel 9, eerste lid, van de Uitvoeringsovereenkomst dat de SOB verantwoording moet afleggen aan de gemeente ten aanzien van de uitgevoerde activiteiten. Indien de activiteiten niet zijn verricht, kan de gemeente de subsidie op een lager bedrag vaststellen.
b. Ook andere activiteiten dan genoemd in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet BI-zones kunnen een publiek belang in zich dragen. Zowel het aangename verblijf voor burgers als de verbetering van het algemene ondernemersklimaat is te rangschikken onder het publieke belang. Er kan dus niet worden gezegd dat de Verordening niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet BI-zones.
c. De BI-zone geeft een logische begrenzing van het centrumgebied waar de bijdrageplichtige ondernemers gevestigd zijn. Het is niet vereist dat de activiteiten daadwerkelijk in de straat van de bijdrageplichtigen zelf moet plaatsvinden. Een zekere uitstraling van de activiteiten naar het hele gebied kan voldoende zijn om de BIZ-bijdrage te rechtvaardigen. De keuze voor het tarief is voorbehouden aan de gemeenteraad. Artikel 2, vierde lid, van de Experimentenwet BI-zones biedt de mogelijkheid om een gelijk bedrag van iedere bijdrageplichtige te heffen.
Beoordeling van het geschil
3.1 De Experimentenwet BI-zones is tot stand gekomen bij wet van 19 maart 2009 (Stb. 2009, 165), houdende tijdelijke regels voor experimenten met een gebiedsgerichte bestemmingsheffing ten behoeve van aanvullende activiteiten van samenwerkende ondernemers mede in publiek belang (Experimentenwet BI-zones).
3.2 Artikel 1, eerste lid, van de Experimentenwet BI-zones bepaalt dat de gemeenteraad onder de naam BIZ-bijdrage een heffing kan instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente (BI-zone) gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Volgens het tweede lid van dit artikel is de BIZ-bijdrage een belasting die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone. De BIZ-bijdrage wordt geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar in de BI-zone gelegen onroerende zaken, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken, aldus het derde lid.
3.3 In de in de Memorie van Toelichting wordt artikel 1 van de Experimentenwet BI-zones als volgt toegelicht:
"Dit artikel bevat de expliciete bevoegdheid de belasting op te leggen zoals die wordt geëist door artikel 132, zesde lid, van de Grondwet, geeft de belastinggrondslag en karakteriseert de belasting als een bestemmingsheffing. De heffingsverordening zal nader moeten specificeren om welk gebied het gaat, welke activiteiten worden uitgevoerd, welke vereniging of stichting deze activiteiten uit zal voeren, welke kosten hieraan verbonden zijn en wat de hoogte van de heffing zal bedragen. Ook worden eisen gesteld aan het soort te subsidiëren activiteiten, naar verwachting vooral op het gebied van leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en veiligheid (zie ook paragraaf 7.1.2 in het algemene deel). Een belangrijke beperking is ook dat het moet gaan om behartiging van een publiek belang in de openbare ruimte. (…)" (MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr, 3).
In paragraaf 2 "Probleemanalyse" van de Memorie van Toelichting op de Experimentenwet BI-zones staat het volgende vermeld:
"Op veel bedrijvenlocaties in Nederland bestaat bij de daar gevestigde ondernemers behoefte aan een hogere kwaliteit van de bedrijfsomgeving dan het niveau dat de gemeente biedt. Het budget van de gemeenten is immers schaars en gemeenten zijn genoodzaakt om prioriteiten te stellen. De samenwerking tussen ondernemers onderling en tussen ondernemers en de gemeente komt bovendien vaak moeizaam van de grond, vooral op verouderde bedrijventerreinen en in binnensteden.
(…)
"In verschillende steden wordt op initiatief van (georganiseerde) ondernemers gekeken naar de mogelijkheid van fondsvorming door ondernemers met behulp van een belasting door de gemeente, waaraan alle ondernemers meebetalen. Het bekendste voorbeeld van een ondernemersfonds in Nederland is het «Leidse model» dat via een opslag op de OZB niet-woningen wordt gefinancierd. Het Leidse model heeft een hoge opbrengstpotentie en lage perceptiekosten. De ervaringen tot dusver met het Leidse Ondernemersfonds zijn positief. Een belangrijke beperking is echter dat de OZB niet gebiedsgericht is, de opslag geldt voor de gemeente als geheel. De opbrengst uit de opslag op de OZB niet-woningen wordt overgemaakt aan het ondernemersfonds, waarna het budget wordt toebedeeld aan diverse gebieden en ondernemers worden uitgenodigd om plannen in te dienen. Sommige gebieden willen meer investeren, terwijl er in andere gebieden te weinig initiatieven zijn om het budget op te maken. Het BGV-instrument werkt andersom. Het sluit aan bij een concrete, door de ondernemers zelf naar voren gebrachte behoefte in een bepaald gebied. Ondernemers in een bepaald gebied nemen het initiatief, formuleren een plan, maken afspraken met de gemeente en verwerven draagvlak voor hun initiatief. Pas als er aantoonbaar draagvlak is kan de BGV-bijdrage worden ingevoerd. De BGV-bijdrage heeft een duidelijke bestemming en is geoormerkt voor de uitvoering van de geformuleerde plannen in het desbetreffende gebied." ((MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr, 3).
3.4 Artikel 7 van de Experimentenwet BI-zones bepaalt:
"1. De opbrengst van de belasting wordt als subsidie verstrekt aan de bij de verordening aangewezen vereniging of stichting. De perceptiekosten kunnen hierop in mindering worden gebracht.
2. De verordening wijst uitsluitend als vereniging of stichting aan:
a. een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid:
1° waarvan alle beoogde bijdrageplichtigen lid zijn of dit desgewenst met onmiddellijke ingang kunnen worden,
2° waarvan de contributie op jaarbasis niet hoger is dan € 50,?, en
3° die als statutaire doelstelling uitsluitend heeft het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, of
b. een stichting:
1° waarvan ten minste tweederde van de leden van het bestuur bestaat uit beoogde bijdrageplichtigen, en
2° die als statutaire doelstelling uitsluitend heeft het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid.
3. In aanvulling op het tweede lid wijst de verordening uitsluitend een vereniging of stichting aan waarmee de gemeente ter uitvoering van de verordening een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten, waarin is bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
4. De raad stelt bij verordening de nodige regels, met inbegrip van de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de subsidie wordt verstrekt.".
3.5 Artikel 4:36, tweede lid, van de Awb bepaalt dat in de overeenkomst kan worden bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend.
3.6 In de in de Memorie van Toelichting wordt artikel 7 van de BI-zones als volgt toegelicht:
"(…)
In de BGV systematiek is niet goed denkbaar dat de vereniging of stichting in de looptijd van de BGV besluit de betrokken activiteiten niet meer uit te voeren. Dat zou immers tot gevolg hebben dat de bestemming aan de bestemmingsheffing ontvalt. Om die reden eist het wetsvoorstel dat naast de (publiekrechtelijke) subsidietoekenning een uitvoeringsovereenkomst is gesloten tussen subsidiegever en subsidie-ontvanger. Deze bepaling beoogt tevens te waarborgen dat de aan te wijzen vereniging of stichting ook (tijdig) instemt met de aanwijzing. Het ligt in de rede eventuele andere relevante afspraken tussen gemeente en vereniging of stichting zoals op het punt van het dienstenniveau van de gemeente indien gewenst eveneens in deze overeenkomst op te nemen. De uitvoeringsovereenkomst zal moeten bepalen dat deze alleen van toepassing is als de verordening ook daadwerkelijk in werking treedt." (MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr, 3).
3.7 In paragraaf 7.2 "Formele fase: Vaststellen verordening en draagvlakmeting" van de Memorie van Toelichting op de Experimentenwet BI-zones is het volgende vermeld:
"7.2.1 Uitvoeringsovereenkomst
Het is minder wenselijk dat de gemeenteraad de bevoegdheid zou hebben een bepaalde vereniging of stichting zonder meer als subsidiegerechtigde aan te wijzen – met alle verplichtingen van dien – zonder dat die vereniging of stichting daarmee expliciet heeft ingestemd. Ook zou dat op gespannen voet komen te staan met het uitgangspunt dat een BGV-zone «voor en door ondernemers» is. Er behoort geen BGV-zone tot stand te kunnen komen als er geen goed georganiseerd ondernemersinitiatief is. De instemming wordt tot uitdrukking gebracht door ondertekening van een uitvoeringsovereenkomst in de zin van artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin moet tevens zijn bepaald dat de vereniging of de stichting verplicht is de overeengekomen activiteiten uit te voeren. In een reguliere subsidierelatie heeft de gesubsidieerde in beginsel de vrijheid de activiteiten waarvoor subsidie gegeven wordt niet uit te voeren en daarmee af te zien van de subsidie. In een BGV situatie is het echter niet passend dat de vereniging of stichting na een door deze zelf geïnitieerd proces met intensieve betrokkenheid van zowel gemeenteraad als ondernemers nog de vrijheid zou hebben om de te subsidiëren activiteiten niet te verrichten. In de tijd zal een uitvoeringsovereenkomst eerder tot stand moeten komen dan de verordening ter uitvoering waarvan de overeenkomst strekt, nu het wetsvoorstel dit als eis stelt voor aanwijzing van de vereniging of stichting in die verordening. De uitvoeringsovereenkomst zal alleen van toepassing kunnen zijn als de verordening ook daadwerkelijk in werking treedt. Pas dan is er immers sprake van een heffing die in de vorm van een subsidie aan de vereniging of stichting terugvloeit naar de ondernemers. Denkbaar is voorts dat de overeenkomst voorzieningen treft voor het geval de behandeling van de ontwerpverordening in de gemeenteraad leidt tot onverwachte relevante discrepanties met de strekking van de overeenkomst." (MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr, 3, p. 13).
3.8 Het tweede artikel 1 van de Verordening bepaalt:
"De Stichting Ondernemersfonds centrum Beilen wordt aangewezen als stichting als bedoeld in artikel 7 van de wet.".
3.9 De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hiervoor onder de punten 3.1 tot en met 3.3 en 3.6 is vermeld, volgt dat de BIZ-heffing een bestemmingsheffing is. Deze heffing is bestemd voor de uitvoering van aanvullende activiteiten door samenwerkende ondernemers met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de bedrijfsomgeving. De opbrengst van deze heffing wordt daartoe ingevolge artikel 7 van de Experimentenwet BI-zones als subsidie verstrekt aan de bij de verordening aangewezen vereniging of stichting, die is opgericht door de ondernemers die het initiatief hebben genomen voor het instellen van een BIZ. Naar volgt uit het derde lid van artikel 7 van de Experimentenwet BI-zones, kan deze subsidie uitsluitend worden verstrekt aan een vereniging of stichting waarmee de gemeente ter uitvoering van de verordening een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten (uitvoeringsovereenkomst), waarin is bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie wordt verstrekt (afdwingovereenkomst). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze wetsbepaling (zie hetgeen hiervoor onder punten 3.6 en 3.7 is vermeld) volgt dat het opnemen van een dergelijke afdwingovereenkomst een essentieel vereiste is voor de BIZ-heffing. In het kader van de BIZ wordt het namelijk niet passend geacht dat de vereniging of stichting na een door deze zelf geïnitieerd proces met intensieve betrokkenheid van zowel gemeenteraad als ondernemers nog de vrijheid zou hebben om de te subsidiëren activiteiten niet te verrichten. Dit laatste zou tot gevolg hebben dat de bestemming aan de BIZ-heffing, zijnde een bestemmingsheffing, ontvalt. Aldus concludeert de rechtbank dat de formele wetgever als voorwaarde voor de BIZ-heffing heeft gesteld dat in de verordening uitsluitend een vereniging of stichting als subsidie-ontvanger wordt aangewezen waarmee een uitvoeringsovereenkomst is gesloten, waarin een afdwingovereenkomst is opgenomen. Dit strookt naar het oordeel van de rechtbank met het karakter van de BIZ-heffing, zijnde een bestemmingsheffing, waarbij een onlosmakelijk verband bestaat tussen de heffing en de bestemming van de gelden.
3.10 Naar volgt uit hetgeen onder punt 3.8 is vermeld, heeft de gemeenteraad van de gemeente Midden-Drenthe in zijn Verordening de SOB aangewezen als subsidie-ontvanger. Zoals volgt uit hetgeen onder punt 1.3 is vermeld, heeft de gemeente Midden-Drenthe met de SOB een uitvoeringsovereenkomst gesloten. Anders dan verweerder meent, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat in deze uitvoeringsovereenkomst een afdwingovereenkomst is opgenomen. In artikel 5 "Verplichtingen Stichting" van de Uitvoeringsovereenkomst is slechts bepaald welke activiteiten de SOB met de verkregen subsidie mag financieren. Hierin kan naar het oordeel van de rechtbank geenszins worden gelezen dat de SOB verplicht is deze activiteiten te verrichten. Hoewel in artikel 9 van de Uitvoeringsovereenkomst is neergelegd dat de subsidie op een lager bedrag kan worden vastgesteld indien de SOB zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen uit de Uitvoeringsovereenkomst, laat dit onverlet dat de SOB de vrijheid heeft om de te subsidiëren activiteiten niet te verrichten. Ook overigens kan naar het oordeel van de rechtbank in de Uitvoeringsovereenkomst geen afdwingovereenkomst worden gelezen. Dit leidt tot de conclusie dat in de Verordening geen vereniging of stichting is aangewezen waarmee een uitvoeringsovereenkomst is gesloten waarin een afdwingovereenkomst is opgenomen.
3.11 Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet is voldaan aan de door de formele wetgever in het bepaalde in artikel 7, derde lid, van de Experimentenwet BI-zones neergelegde voorwaarde voor de BIZ-heffing. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat geen BIZ-heffing kan plaatsvinden. De rechtbank acht Hoofdstuk 2 "Belastingbepalingen" van de Verordening daarom in zijn geheel onverbindend.
3.12 Het voorgaande brengt mee dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het heffen van een BIZ-bijdrage van eiseres. De rechtbank zal de aanslag BIZ-bijdrage daarom vernietigen. Eiseres' overige beroepsgronden behoeven geen behandeling meer.
3.13 De slotsom luidt dat de rechtbank eiseres' beroep gegrond zal verklaren en zowel de bestreden uitspraak als de aanslag zal vernietigen.
Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde punt van € 218,--, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1). Aan de vergoeding van deze kosten aan eiseres doet niet af dat eiseres' gemachtigde ook voor wat betreft haar eigen zaak met het kenmerk 11/1139 heeft geprofiteerd van de door haar verrichte juridische werkzaamheden.
Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten reis- en verblijfskosten
(€ 30,40) en verletkosten (€ 159,27) wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van in totaal € 189,67.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag BIZ-heffing, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.281,67;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. F.J.H.L. Makkinga en mr. T. Tanghe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2012.
w.g. M. Hiemstra w.g. A.F. Germs-de Goede
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.