Home

Rechtbank Breda, 09-05-2005, AT9544, 05/00250

Rechtbank Breda, 09-05-2005, AT9544, 05/00250

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
9 mei 2005
Datum publicatie
9 augustus 2005
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2005:AT9544
Zaaknummer
05/00250

Inhoudsindicatie

Aan eiser is een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 opgelegd van € 10.918.535 met een vergrijpboete van € 2.772.143. De inspecteur heeft niet binnen een jaar uitspraak op bezwaar gedaan. Eiser is in beroep gegaan tegen het niet tijdig doen van een uitspraak inzake de boete. Voorzieningenrechter: Nu eiser over alle relevante stukken blijkt te beschikken is in zoverre geen sprake van onverwijlde spoed. Eiser heeft niet gevraagd een datum te stellen waarbinnen de inspecteur uitspraak moet doen en de voorzieningenrechter stelt zo’n termijn niet ambtshalve. Daarbij telt mee dat is toegezegd dat de aanslag niet wordt ingevorderd voordat deze definitief vaststaat. De voorzieningenrechter is niet bevoegd om derdenbeslag op te heffen. Tot slot wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het onmiddellijk doen van uitspraak in de hoofdzaak af nu nader onderzoek noodzakelijk is om tot een beoordeling van die zaak te komen.

Uitspraak

05/ 00250 RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht

Team belastingrecht

Voorlopige voorzieningrechter

PROCES-VERBAAL VAN DE MONDELINGE UITSPRAAK VAN DE VOORZIENINGENRECHTER ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:84 VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

in de zaak van

[verzoeker], wonende te [woonplaats] (België), hierna: verzoeker,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst [provincie en vestigingsplaats], hierna: de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij schrijven van 2 februari 2005, heeft mr. [naam gemachtigde 1] ([kantoornaam] te [vestigingsplaats]), hierna: de gemachtigde, namens verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.

Het verzoek heeft betrekking op de aan verzoeker opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 alsmede de daarbij opgelegde boete en in rekening gebrachte heffingsrente.

Het verzoek strekt tot:

primair: tevens uitspraak te doen in de hoofdzaak of zonodig bevoegd te verklaren zoals bepaald in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb);

subsidiair: de Inspecteur op te dragen om onverwijld, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, inzage te geven en afschriften te verstrekken aan de verzoeker van alle bescheiden en andere gegevensdragers die betrekking hebben op de vaststelling van de aanslag, de boetebeschikking en de heffingsrentebeschikking, voor zover de per 4 mei 2004 door de Inspecteur overgelegde stukken deze niet omvatten. Voor zover de Inspecteur van mening is dat de stukken al aan de verzoeker bekend zijn, verzoekt de gemachtigde de rechtbank om de verstrekte stukken, zoals omschreven in de beroepszaak, zoals aanhangig, aan te merken als alle op de zaak betrekking hebbende stukken zodat vaststaat dat alleen deze stukken gebruikt zijn ter onderbouwing van de aanslag, de boetebeschikking en de heffingsrentebeschikking en de rechtsgevolgen van de aanslag te schorsen en verzoeker te behandelen als was de aanslag niet opgelegd zolang deze aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat;

meer subsidiair: het treffen van een zodanige voorziening als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vernemen te behoren.

1.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Verzoeker heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb die bij de rechtbank zijn binnengekomen op 13 april 2005. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding. Nadien heeft verzoeker een stuk ingediend dat bij de rechtbank is binnengekomen op 22 april 2005. Dit stuk is door verzoeker per gelijke post aan de Inspecteur verzonden en de Inspecteur heeft verklaard het stuk ontvangen te hebben. De voorzieningenrechter rekent genoemde stukken tot de stukken van het geding.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 april 2005 te Breda. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, mr. [naam gemachtigde 2] als gemachtigde van verzoeker, alsmede, namens de Inspecteur [A] en [B]. Namens verzoeker is te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2. Karakter van de voorlopige voorziening

Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.

Ingevolge artikel 8:86 Awb kan de voorzieningenrechter, indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Indien de voorzieningenrechter geen uitspraak doet in de hoofdzaak, heeft zijn oordeel, voor zover dit het geschil in de bodemprocedure betreft, een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.

3. Feiten en omstandigheden

3.1. Aan verzoeker is met dagtekening 16 december 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 10.918.535 met een vergrijpboete van € 2.772.143, en een bedrag aan heffingsrente van € 329.038. Het totaal te betalen bedrag beloopt € 8.645.468.

3.2. Verzoeker heeft de Canadese nationaliteit. Hij is woonachtig in België. Hij was tot 19 november 2001, de datum van zijn ontslag, bestuurder van [bedrijfsnaam A] N.V. (hierna: [bedrijfsnaam A]). Tevens is hij bestuurslid van de Stichting [bedrijfsnaam B] (hierna: de stichting), welke stichting de aandelen en opties van [bedrijfsnaam A] uitgeeft.

3.3. Op 28 februari 2002 is aan verzoeker een aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen uitgereikt voor het jaar 2001. Op 6 juni 2002 is door de belastingadviseur van verzoeker verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte. Dit uitstel is door de Inspecteur niet verleend. Het aangiftebiljet diende voor 1 april 2002 te worden ingediend. Op 24 februari 2003 is aan verzoeker een aanmaning tot het indienen van de aangifte gestuurd. De aangifte is niet ingediend. Vervolgens zijn ambtshalve de onder 3.1. vermelde aanslag en beschikkingen vastgesteld. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt op 16 januari 2004, welk bezwaarschrift op 16 februari 2004 is aangevuld. De Inspecteur heeft tot op heden geen uitspraak gedaan op het bezwaar.

3.4. Namens verzoeker is op 13 april 2004 bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. Nadat de voorzieningenrechter van het hof diverse malen uitstel van de mondelinge behandeling van dit verzoek had verleend, is het verzoek uiteindelijk ingetrokken waarna het onderhavige verzoek bij de rechtbank is ingediend.

3.5. De Ontvanger van de Belastingdienst [provincie en vestigingsplaats] (hierna: de Ontvanger) heeft de aanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar verklaard en heeft besloten tot versnelde tenuitvoerlegging (artikel 10, eerste lid, onderdeel d, juncto artikel 15, van de Invorderingswet 1990). Hij heeft terzake op 16 december 2003 (het dwangbevel vermeldt, naar de voorzieningenrechter begrijpt, ten onrechte de datum 16 december 2004) een dwangbevel uitgevaardigd en in de periode december 2003/januari 2004 executoriaal derdenbeslag doen leggen onder een aantal banken in Nederland en België en tevens onder de in België gevestigde vennootschap [bedrijfsnaam C]. Terzake zijn aan verzoeker vervolgingskosten in rekening gebracht en is in januari 2004 een dwangbevel door de Belgische gerechtsdeurwaarder aan verzoeker betekend tot onmiddellijke betaling. Verzoeker is daartegen in verzet gekomen bij de rechtbank te ’s-Hertogenbosch (hierna: de verzetprocedure).

3.6. Verzoeker heeft bij schrijven van 31 januari 2005 beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van de Inspecteur om betreffende de boetebeschikking uitspraak op het bezwaarschrift te doen.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst de voorzieningenrechter naar de stukken van het geding.

Ter zitting hebben partijen hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

4.1. Namens verzoeker

Er is door de curatoren van [bedrijfsnaam A] toegang verleend tot de administratie van [bedrijfsnaam A]. De administratie van [bedrijfsnaam A] is echter niet meer volledig. In de administratie van [bedrijfsnaam A] zijn geen stukken te vinden over kwijtschelding van leningen die aan verzoeker zijn verstrekt in verband met te betalen optiepremies. Verzoeker heeft geen leningovereenkomsten en de gemachtigde kent ze ook niet. Vanwege de verzetprocedure is beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van de Inspecteur om uitspraak te doen over de boetebeschikking. Alle procedures van verzoeker, bezwaar, beroep en de verzetzaak lopen nu door elkaar, wat verzoeker op enorme kosten jaagt. In de verzetzaak kan niet inhoudelijk ingegaan worden op de fiscale zaken, dat is lastig. Gemachtigde heeft geen bevestiging van de Inspecteur gehad dat de Ontvanger niet zal invorderen voordat de aanslag onherroepelijk vaststaat. De Belgische ontvanger gaat executeren, die int op basis van de Belgische wetgeving.

Verzoeker stelt dat hij niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van de gronden voor de boetebeschikking. Dat de Inspecteur de aanslag, de boetebeschikking en de motiveringen daarvan aangetekend heeft verzonden naar het adres van verzoeker in België is onvoldoende nu verzoeker die aangetekende brief niet heeft afgehaald. Hij heeft dus niet tijdig kennis kunnen nemen van de motivering. Pas bij de betekening heeft verzoeker de motivering ontvangen. Verzoeker heeft niet verzocht om een motivering in de Engelse taal.

De zaak is spoedeisend vanwege de verzetprocedure. In deze procedure moeten stukken worden overgelegd. Verzoeker meent niet alle stukken te hebben gekregen. Zo heeft hij het rapport van het boekenonderzoek bij [bedrijfsnaam A] nooit gekregen. Dit geldt ook voor de nadere stukken van de curator die mevrouw [C] vorige maand heeft gekregen.

De Inspecteur stelt dat hij het hele dossier waarop de aanslag en boete zijn gebaseerd aan verzoeker heeft overgelegd en dat diezelfde stukken door verzoeker in de beroepsprocedure over de boetebeschikking zijn overgelegd. Als dat inderdaad alle stukken zijn - de gemachtigde heeft overigens geen reden daaraan te twijfelen - is er voor wat betreft de stukken geen spoedeisendheid meer.

4.2. Namens de Inspecteur

Verzoeker is sinds 1993 als bestuurder in dienst bij [bedrijfsnaam A]. Door [bedrijfsnaam A] werd loonbelasting ingehouden op zijn salaris. Verzoeker heeft van [bedrijfsnaam A] optierechten gekregen, waarvoor hij optiepremies aan [bedrijfsnaam A] verschuldigd was. De optiepremies waren gelijk aan de waarde van de opties voor de loonbelasting. Die lening werd bij [bedrijfsnaam A] niet als zodanig geboekt. Dat gebeurde pas als de opties daadwerkelijk werden uitgeoefend. In alle leningovereenkomsten was opgenomen dat de lening werd kwijtgescholden als de opties niet werden uitgeoefend. Die kwijtscheldingen zijn belastbaar loon. Doordat de kwijtschelding van de leningen in de leningovereenkomsten was vastgelegd, had de Raad van Commissarissen van [bedrijfsnaam A] daar niets meer mee van doen.

Over de jaren tot 2000 zijn de leningovereenkomsten gevonden en door verzoeker in de beroepsprocedure over de boete ook overgelegd. Van de jaren 2000 en 2001 zijn geen stukken gevonden. Verzoeker was zelf bestuurslid van de stichting. Wel staat vast dat er ook in die jaren opties zijn verstrekt, dat blijkt ook uit de jaarstukken.

Uit het hoorverslag blijkt, dat namens verzoeker inhoudelijk op de artikelen uit de leningovereenkomsten wordt gereageerd; dan moeten de overeenkomsten dus ook zijn gezien. Het integrale dossier dat ten grondslag ligt aan de aanslag en de boete is aan verzoeker verstrekt. De Inspecteur heeft nog enkele stukken van de curator gekregen die niet aan het dossier zijn toegevoegd omdat zij betrekking hebben op de loonbelasting en niet ten grondslag liggen aan de aanslag of boete. Overigens zullen die stukken nog wel aan de gemachtigde worden toegezonden. De interne gang van zaken is dat stukken van de Belastingdienst aan de heer [D] gezonden worden en dat de heer [D] de stukken doorstuurt aan de heer [E]. De stukken waar de heer [E] het in het hoorverslag over heeft, moeten derhalve in het bezit zijn van de heer [D].

Uit het automatiseringssysteem van de belastingdienst blijkt dat de aangifte is uitgereikt. Waarom de aangifte [naam voormalig gemachtigde], de voormalige gemachtigde van verzoeker, niet bereikt heeft, is niet bekend. Misschien heeft verzoeker de aangifte niet doorgezonden.

Het onderzoek dat thans plaatsvindt bij de curatoren van [bedrijfsnaam A] betreft de loonbelasting. Dat onderzoek heeft geen betrekking op verzoeker. Indien er stukken naar voren komen die hem raken, dan worden die gekopieerd en meegenomen. Vervolgens krijgt verzoeker dan ook een afschrift van die stukken.

Er zijn nog geen uitspraken op het bezwaar gedaan omdat de belastingdienst probeert er middels een dialoog uit te komen. Niet in geschil is dat de aanslag en dus ook de boete te hoog is omdat geen rekening is gehouden met toepassing van de 30%-regeling. Het is niet gebruikelijk om in de bezwaarfase een aanslag ambtshalve te verminderen.

Er is weliswaar executoriaal beslag gelegd, maar er worden gelet op de Leidraad invordering, nog geen invorderingsmaatregelen getroffen. Dat is diverse malen aan verzoeker bevestigd. Dit beslag is gelegd opdat de Ontvanger direct kan gaan invorderen zodra de aanslag onherroepelijk vaststaat. Het beslag is gelegd omdat de vrees bestaat dat er geen verhaalsmogelijkheden zijn. Het woonhuis van verzoeker is al voor 50% verkocht. Verzoeker heeft buiten Nederland en België nog elders vermogen. Zo bezit hij onder andere onroerende zaken in het buitenland en een bankrekening in Luxemburg. Tevens bezit hij alle aandelen in de vennootschap [bedrijfsnaam D].

Door de Ontvanger is al herhaaldelijk toegezegd dat er niet ingevorderd wordt tot het moment dat de aanslag onherroepelijk vaststaat. De Ontvanger heeft dit schriftelijk toegezegd en bovendien is het opgenomen in de Leidraad invordering.

In het arbeidscontract van verzoeker stond vermeld hoeveel opties aan hem toegekend zouden worden, maar daar werd niet de hand aan gehouden. Over het jaar 2000 en 2001 zou de Inspecteur graag meer helderheid hebben, maar soms zijn de feiten niet boven water te krijgen.

De aanslag is met de motivering van de boete in één enveloppe aangetekend verzonden aan verzoeker. Tevens is eenzelfde enveloppe betekend bij de rechtbank. Volgens de Inspecteur is de boete aldus tijdig gemotiveerd.

Het boekenonderzoek over de loonbelasting is niet afgerond met een rapport. Bij de naheffing loonbelasting zijn de bevindingen van het onderzoek in de motivering vermeld. De rapportage is een intern stuk, waarvan op grond van de WOB een afschrift verstrekt moet kunnen worden, maar een rapport is niet opgemaakt. De gehele rapportage over het boekenonderzoek, dat onder andere ook de dividendbelasting betreft, zouden graag aan de verzoeker worden geven, maar dit is niet mogelijk in verband met privacyoverwegingen van andere werknemers van [bedrijfsnaam A]. Alle stukken die van belang zijn voor verzoeker zijn geanonimiseerd en aan hem verstrekt.

Op dit moment ligt er nog een setje stukken klaar wat naar de verzoeker verzonden moet worden. Deze stukken hebben niet ten grondslag gelegen aan de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Niet valt in te zien dat deze stukken van belang zijn voor de verzetprocedure.

De Inspecteur meent dat geen sprake is van spoedeisendheid nu reeds is toegezegd dat niet wordt ingevorderd zolang de aanslag niet definitief vaststaat.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de in artikel 8:81 Awb vereiste connexiteit is voldaan.

5.2. Op grond van het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, Awb kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ter zitting is namens verzoeker aangevoerd dat de spoedeisendheid gelegen is in de omstandigheid dat in het kader van de verzetprocedure stukken moeten worden overgelegd. De Inspecteur heeft gesteld dat aan verzoeker alle stukken zijn verstrekt die aan de aanslag en de boetebeschikking ten grondslag hebben gelegen en dat die stukken ook namens verzoeker in de beroepsprocedure over de fictieve weigering om uitspraak te doen op het bezwaar tegen de boetebeschikking bij de rechtbank zijn overgelegd. De gemachtigde heeft gezegd aan de juistheid van die stelling van de Inspecteur niet te twijfelen. Daarmee ontvalt de grond aan het verzoek om die stukken, en vervalt in zoverre tevens het door verzoeker gestelde spoedeisende belang.

5.3. Verzoeker heeft tevens gesteld dat hij ernstig in zijn bewegingsvrijheid is en wordt aangetast doordat de Ontvanger in België executoriaal (derden)beslag heeft doen leggen, terwijl de aanslag allerminst onherroepelijk vaststaat en heeft verzocht de rechtsgevolgen van de aanslag te schorsen. Voor zover verzoeker daarmee beoogt het beslag te doen opheffen, is de voorzieningenrechter onbevoegd. Aannemelijk is wel dat verzoeker belang heeft bij spoedige duidelijkheid over het al dan niet verschuldigd zijn van de belasting, boete en heffingsrente. Daartoe zou de Inspecteur op zo kort mogelijke termijn uitspraak moeten doen op het bezwaar, zeker nu de termijn van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: AWR) is verstreken. Nu verzoeker inmiddels beroep heeft ingesteld bij deze rechtbank tegen de fictieve weigering van de Inspecteur om uitspraak te doen op het bezwaar tegen de boetebeschikking, ligt het ook voor de hand dat de Inspecteur die uitspraken zo spoedig mogelijk doet. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter echter niet gevraagd om de Inspecteur hiertoe te verplichten en de voorzieningenrechter ziet geen reden om dit ambtshalve te doen, temeer niet nu de Inspecteur heeft verklaard – en naar zijn zeggen ook de Ontvanger in een eerder stadium – dat niet tot executie van de aanslag en de beschikkingen zal worden overgegaan zolang de aanslag en de beschikkingen niet onherroepelijk vaststaan.

5.4. Verzoeker heeft tevens gevraagd om onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak. Nu verzoeker slechts met betrekking tot de boete beroep heeft ingesteld bij de rechtbank, kan dit verzoek op grond van het bepaalde in artikel 8:86 Awb slechts de boetebeschikking betreffen. Gelet op de samenhang met de belastingaanslag en de geschilpunten tussen partijen is nader onderzoek om tot een beoordeling van de zaak te komen echter noodzakelijk. De door verzoeker aan de orde gestelde omstandigheid dat hij pas kennis heeft genomen van de motivering van de boete nadat hem, door optreden van de Ontvanger, van het bestaan van de aanslag en de boete was gebleken, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer bij voorbaat mee dat de boete moet worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 67g, tweede lid, van de AWR, nu deze omstandigheid is ontstaan doordat verzoeker de aangetekende brief, waarin hem de motivering was toegezonden, niet bij het postkantoor heeft afgehaald.

5.5. Het onder 5.1. tot en met 5.4. overwogene leidt tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

6. Griffierecht en proceskosten

De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb of voor vergoeding van griffierechten.

7. Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Aldus gedaan op 9 mei 2005 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren als voorzieningenrechter en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2005.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of beroep in cassatie open.

De voorzieningenrechter heeft geen bezwaar tegen publicatie van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.