Rechtbank Breda, 14-11-2005, ECLI:NL:RBBRE:2005:142 ECLI:NL:RBBRE:2005:1176 BA1575, AWB 05/219
Rechtbank Breda, 14-11-2005, ECLI:NL:RBBRE:2005:142 ECLI:NL:RBBRE:2005:1176 BA1575, AWB 05/219
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 14 november 2005
- Datum publicatie
- 27 maart 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2005:BA1575
- Zaaknummer
- AWB 05/219
Inhoudsindicatie
Belanghebbende drijft een onderneming op het gebied van communicatie in de vorm van een eenmanszaak vanuit haar woning. De woning is volledig aangemerkt als privé-vermogen. In 1997 en 1998 heeft er een verbouwing in de woning plaats gevonden om de zolder geschikt te maken als kantoorruimte. Tevens is in 1998 geïnvesteerd in, onder andere, keukeninrichting. Door de verbouwing is de woning ƒ 20.000 in waarde gestegen.
In geschil is of er investeringsaftrek verleend kan worden over de verbouwingskosten en de keukeninrichting en of er afgeschreven kan worden over dezelfde kosten. De rechtbank leidt uit het feit dat de zolderruimte zonder een verder verbouwing nog kan worden aangewend als woonruimte af, dat de verbouwing en de investering in de keukeninrichting opgegaan zijn in het aan belanghebbende en haar echtgenoot in eigendom toebehorend pand en dat de verbetering niet als een investering als bedoeld in art.11, lid 1 Wet IB’64 kan worden aangemerkt.
Belanghebbendes beroep op de fiscale behandeling van verbouwingskosten aan een door een ondernemer gehuurd pand kan niet slagen omdat er geen sprake is van een gelijke situatie.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/219
Uitspraakdatum: 14 november 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst ,verweerder,
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als belanghebbende en de inspecteur.
Betreft:
De uitspraak van de inspecteur van 5 januari 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van ƒ 36.370,-.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2005.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende drijft een onderneming op het gebied van communicatie in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming is gevestigd op het adres [adres] te [woonplaats] (verder: het pand), tevens de woning van belanghebbende en haar echtgenoot. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn gehuwd buiten gemeenschap van goederen en het pand is gemeenschappelijk eigendom. Het pand is door belanghebbende volledig aangemerkt als privé-vermogen.
2.2. In 1997 en 1998 heeft er een verbouwing plaatsgevonden in het pand om de zolder geschikt te maken als kantoorruimte. Door de verbouwing is het pand ƒ 20.000,- in waarde gestegen. Voor zover de verbouwingskosten hoger zijn dan de waardestijging, zijn ze geactiveerd op de balans van de onderneming van belanghebbende. Tevens is in 1998 geïnvesteerd in keukeninrichting, verlichting, schilderij en jaloezieën.
2.3. In geschil is het antwoord op de vraag of :
1. investeringsaftrek verleend kan worden over de verbouwingskosten en de keukeninrichting;
2. afgeschreven kan worden over de verbouwingskosten en de keukeninrichting.
2.4. Niet is gesteld of gebleken dat de verbouwing van dien aard is geweest dat de zolderverdieping, zonder andermaal te worden verbouwd, niet meer als woonruimte zou kunnen worden aangewend en nog slechts tot gebruik als kantoorruimte geschikt zou zijn.
De rechtbank leidt uit bovenvermelde feiten, in onderlinge samenhang en verband beschouwd, af dat de verbouwing en de investering in de keukeninrichting geheel is opgegaan in het aan belanghebbende en haar echtgenoot in eigendom toebehorende pand. Conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie hiervoor HR 22 november 1978 BNB 1978/328 en HR 21 mei 1978 BNB 1980/217) kan een aangebrachte verbetering niet als een investering als bedoeld in art. 11, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 worden aangemerkt indien de onroerende zaak niet tot het bedrijfsvermogen behoort.
2.5. Door de keuze van belanghebbende om het pand geheel tot haar privé-vermogen te rekenen, betreffen verbouwingen, veranderingen en verbeteringen van de inrichting van het pand een bestanddeel van haar privé-vermogen en geschieden de daaraan bestede uitgaven dan ook ten laste van het privé-vermogen, ook voor zover de veranderingen aan het pand werden aangebracht om de geschiktheid daarvan voor de uitoefening van belanghebbendes onderneming te verhogen, zelfs al zou daardoor de waarde van het pand niet zijn verhoogd. De Hoge Raad heeft dit in zijn arrest van 4 november 1959 (gepubliceerd in BNB 1959/378) bevestigd en later diverse malen herhaald (HR BNB 1982/217 en HR BNB 1985/60).
2.6. Belanghebbendes beroep op de fiscale behandeling van verbouwingskosten aan een door een ondernemer gehuurd pand kan niet kan slagen omdat er geen sprake is van een gelijke situatie. De omstandigheid dat belanghebbende de verbouwing voor het grootste deel financierde met een door haarzelf gesloten kredietovereenkomst doet hier niet aan af.. Voor dit oordeel maakt het ook niet uit dat belanghebbende maar voor 50% eigenaar is van het pand.
2.7. Uit het vorenoverwogene volgt, dat het beroep ongegrond is. Voor dat geval heeft belanghebbende ter zitting uitdrukkelijk gesteld geen aanspraak te maken op aftrek van kosten van afschrijving voor het ten behoeve van de onderneming gebruikte gedeelte van het pand. De inspecteur heeft het gehele pand aangemerkt als eigen woning en partijen hebben bevestigd dat zij van dat standpunt uit willen blijven gaan.
3. Proceskostenveroordeling
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, noch voor teruggave of vergoeding van griffierecht.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren. De beslissing is op 14 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg - Braspenning, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.