Home

Rechtbank Breda, 20-10-2005, ECLI:NL:RBBRE:2005:118 BB9158, AWB 05/1798

Rechtbank Breda, 20-10-2005, ECLI:NL:RBBRE:2005:118 BB9158, AWB 05/1798

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
20 oktober 2005
Datum publicatie
30 november 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2005:BB9158
Zaaknummer
AWB 05/1798

Inhoudsindicatie

geen samenvatting

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/1798

Uitspraakdatum: 20 oktober 2005

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder,

Betreft:

De uitspraak van verweerder van 7 april 2005 op het bezwaar van eiser tegen de door hem over 1997 voldane omzetbelasting aangegeven in een suppletieaangifte van 9 februari 1999.

Onderzoek ter zitting:

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2005.

Aldaar zijn verschenen eiser vergezeld van zijn echtgenote en zijn gemachtigde, alsmede verweerder.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Eiser heeft ter bestrijding van de varkenspest in 1997 deelgenomen aan de opkoopregeling varkens. In verband daarmee heeft eiser gedurende het jaar 1997 een twaalftal afrekeningen van [bureau] (het Voedselvoorzieningsin- en verkoopbureau van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) ontvangen. Bij deze afrekeningen is aan eiser in totaal ƒ 11.263,10 aan omzetbelasting in rekening gebracht. Eiser heeft ƒ 3.469,- in de aangifte over het tweede kwartaal van 1997 verwerkt en ƒ 7.794,10 in een suppletieaangifte die hij heeft ingediend op 9 februari 1999. Deze suppletieaangifte houdt verband met een op 5 februari 1999 door de belastingdienst gehouden boekenonderzoek.

2.2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de kwartaalaangifte van ƒ 3.469,- en zich hierbij op het standpunt gesteld dat de in het kader van de voornoemde opkoopregeling ontvangen schadeloosstelling niet is aan te merken als vergoeding voor een levering of dienst ingevolge de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: wet OB).

2.3. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 1 juni 2004, nr. 98/04479, gepubliceerd in VN 2004/53.6, in een vergelijkbare zaak vastgesteld, dat er geen omzetbelasting verschuldigd was over een levering aan [bureau] in het kader van de opkoopregeling varkens en dat belanghebbende in die zaak recht had op teruggave van de omzetbelasting. Daarop heeft verweerder aan eiser in zijn uitspraak op het bezwaarschrift een teruggaaf verleend van ƒ 3.469,- (met heffingsrente).

2.4. Op 2 februari 2005, derhalve bijna 6 jaar na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken, heeft eiser verweerder verzocht om ambtshalve teruggave van de op de (suppletie)aangifte van 9 februari 1999 afgedragen omzetbelasting van

ƒ 7.794,10. Dit bezwaarschrift, dat op 3 februari 2005 bij verweerder is binnengekomen, is niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij werd overwogen dat het voorschrift inzake het ambtshalve verlenen van verminderingen van 25 maart 1991, nr. DB 89/735, verweerder niet de bevoegdheid tot teruggave zou verlenen.

2.5. Niet-ontvankelijkverklaring op grond van het te laat indienen van een bezwaarschrift dient achterwege te blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser met betrekking tot het te laat indienen in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht). Volgens eiser is de termijnoverschrijding in dit geval als verschoonbaar aan te merken omdat zij er op had mogen vertrouwen dat deze later ingediende suppletieaangifte eveneens onder de strekking van het reeds eerder ingediende bezwaar zou vallen.

2.6. Tegenover de betwisting door verweerder kan eiser echter niet aannemelijk maken dat ter zake een afspraak is gemaakt waaraan eiser vertrouwen kan ontlenen. Het tegendeel valt af te leiden uit een brief van eiser aan verweerder van 24 juni 1997, waarin onder meer de zin voorkomt: “Wij adviseren onze cliënten de ontvangen tegemoetkoming in het kader van de opkoop- en overnameregelingen alsmede ter zake van verrichte transporten, in hun periodieke aangifte voor de BTW aan te geven en ter behoud van rechten bezwaar te maken tegen de eigen aangifte.” Nu zulks ten tijde van het indienen van de suppletieaangifte achterwege is gebleven is eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.

2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

3. Proceskostenvergoeding

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. D. Hund. De beslissing is op 20 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg - Braspenning, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te [woonplaats] (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ [woonplaats]; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,

2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.