Home

Rechtbank Breda, 03-10-2005, ECLI:NL:RBBRE:2005:243 ECLI:NL:RBBRE:2005:1247 BF0275, AWB 05/934

Rechtbank Breda, 03-10-2005, ECLI:NL:RBBRE:2005:243 ECLI:NL:RBBRE:2005:1247 BF0275, AWB 05/934

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
3 oktober 2005
Datum publicatie
10 september 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2005:BF0275
Zaaknummer
AWB 05/934

Inhoudsindicatie

geen samenvatting

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht,

enkelvoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/934

Uitspraakdatum: 3 oktober 2005

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV,

gevestigd en kantoorhoudende

te [woonplaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Betreft

De uitspraak van de inspecteur van 9 februari 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde vergrijpboete die is vastgesteld bij de naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000.

Onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2005. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de inspecteur. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 22 juli 2005 aan belanghebbende op het adres Postbus 178 te [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen gaat de rechtbank ervan uit dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op regelmatige wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

1. In de op 8 april 2002 opgemaakte jaarrekening 2000 van belanghebbende is op de balans onder de post kortlopende schulden en overlopende passiva een bedrag aan loonbelasting en premie volksverzekeringen vermeld van fl. 254.904,=. Van deze post heeft een bedrag van fl. 228.306,= betrekking op de in het jaar 2000 ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: loonheffing) op het salaris van de directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende (hierna: directeur). Uit belanghebbendes verzamelloonstaat van het jaar 2000 blijkt dat dit bedrag niet is begrepen in de over het jaar 2000 ingediende aangiften loonheffing. Op 13 december 2002 heeft de directeur van belanghebbende haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 ingediend. In deze aangifte is ter zake van haar dienstverband bij belanghebbende een bedrag aan loon vermeld van fl. 421.830,= en een bedrag aan ingehouden loonheffing van fl. 225.306,=. Uit een in het jaar 2003 ingesteld boekenonderzoek bij belanghebbende blijkt dat belanghebbende de op het loon van haar directeur ingehouden loonheffing niet heeft aangegeven en afgedragen. Om deze reden heeft de inspecteur op 24 november 2004 aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd, waarbij het hiervoor genoemde bedrag van fl. 228.306,= wordt nageheven en heeft hij de in geschil zijnde vergrijpboete van € 25.900,= opgelegd.

2. Niet in geschil is dat belanghebbende aan haar directeur het onder 1. vermelde salaris heeft uitbetaald. Op grond van het bepaalde in artikel 27 van de Wet op de loonbelasting 1964 dient de belasting te worden ingehouden op het loon en dient de ingehouden belasting op aangifte te worden afgedragen. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende de belasting noch heeft aangegeven, noch heeft afgedragen. Nu in de jaarrekening melding wordt gemaakt van een bedrag aan nog te betalen loonheffing over het jaar 2000, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende en haar directeur er van op de hoogte waren dat de op het loon van de directeur ingehouden loonheffing alsnog afgedragen diende te worden. Een en ander, in onderling verband bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat belanghebbende welbewust de afdracht van loonheffing achterwege heeft gelaten en dat het aan grove schuld van belanghebbende te wijten is dat die belasting niet is aangegeven en afgedragen.

3. De door de inspecteur opgelegde boete van € 25.900,= is in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen (artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25, eerste en tweede lid, en paragraaf 28, eerste en tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998). De rechtbank acht deze boete in dit geval passend en geboden.

4. Aan het onder 3. overwogene doet niet af belanghebbendes stelling dat het de eerste keer is dat er te laat is afgedragen. Voor het opleggen van een vergrijpboete als de onderhavige is niet van belang of er sprake is van een eerste verzuim.

5. Gelet op het hiervoor vermelde is het gelijk aan de inspecteur.

3. Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren. De beslissing is op 3 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,

2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.