Home

Rechtbank Breda, 09-05-2006, AX5785, AWB 05/911

Rechtbank Breda, 09-05-2006, AX5785, AWB 05/911

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
9 mei 2006
Datum publicatie
29 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2006:AX5785
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 05/911
Relevante informatie
Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 2, Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 14

Inhoudsindicatie

BPM. Tegen een bij de vrijstellingsbeschikking ex artikel 2 Uitvoeringsbesluit BPM vastgestelde verplichting dat een kilometeradministratie bijgehouden moet worden, staan geen bezwaar en beroep open. Het bezwaar tegen de beschikking is ongegrond wegens gebrek aan belang.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/911

Uitspraakdatum: 9 mei 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [P] verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 15 februari 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende verstrekte vrijstelling van Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2006 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde [A], alsmede namens de inspecteur, [B], tot bijstand vergezeld van [C].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 138 vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende heeft op 10 september 2004 verzocht om vrijstelling van BPM voor een Mercedes-Benz, met Luxemburgs kenteken (de auto). In het verzoek heeft hij vermeld dat de auto aan hem ter beschikking was gesteld door zijn werkgever, [D], gevestigd te Luxemburg.

2.2. De inspecteur heeft op 14 september 2004 de vrijstelling verleend onder de verplichting voor belanghebbende om over de periode 20 september 2004 tot en met 24 december 2004 een kilometeradministratie bij te houden.

2.3. Belanghebbende heeft op 5 oktober 2004 bezwaar gemaakt tegen deze verplichting. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen bij uitspraak van 15 februari 2005. De vrijstelling is op 16 februari 2005 ingetrokken.

2.4. Belanghebbende heeft op 18 maart 2005 beroep ingesteld tegen de uitspraak.

2.5. Artikel 14 van de Wet BPM bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van BPM kan worden verleend. Op dit artikel is gebaseerd artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit BPM (het Besluit), welk artikel de vrijstelling bevat voor auto’s die door een buitenlandse werkgever ter beschikking zijn gesteld aan in Nederland wonende werknemers. Een van de voorwaarden voor de vrijstelling is dat de auto hoofdzakelijk is bestemd voor de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer buiten Nederland. Lid 4 van artikel 2 van het Besluit bepaalt dat de inspecteur de vrijstelling intrekt indien niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan.

2.6. Vaststaat dat de vrijstelling aan belanghebbende is verleend. Belanghebbende heeft derhalve geen belang bij zijn bezwaar tegen de vrijstellingsbeschikking. De door de inspecteur gestelde voorwaarde van het bijhouden van een kilometeradministratie vloeit niet voort uit de Wet of het Besluit en is derhalve geen constitutief vereiste voor het bestaan van de vrijstelling. Nu belanghebbende wel bevoegd was bezwaar te maken tegen de bij beschikking afgegeven vrijstelling maar hij bij dat bezwaar geen belang had, is het bezwaar terecht ongegrond verklaard. De motivering van de inspecteur, die ingaat op het al dan niet terechtstellen van voornoemde voorwaarde en niet op de afwezigheid van belang, is echter onjuist en daardoor wordt ook, ten onrechte, in de uitspraak aangegeven dat tegen die uitspraak op inhoudelijke gronden beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank.

2.7. Blijkens de Wet en het Besluit staan voor de inspecteur twee mogelijkheden open indien hij betwijfelt of een auto, die door een buitenlandse werkgever aan een in Nederland wonende werknemer ter beschikking is gesteld, hoofdzakelijk is bestemd voor de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer buiten Nederland. Hij kan afgifte van de vrijstellingsbeschikking weigeren, in het onderhavige geval indien belanghebbende opnieuw om vrijstelling vraagt, tegen welke weigering belanghebbende bezwaar en beroep kan instellen. Hij kan ook, zoals in het onderhavige geval is gebeurd, een eenmaal afgegeven beschikking intrekken en, indien de belanghebbende alsnog met de auto gebruik maakt van de openbare weg zonder dat de auto in Nederland is geregistreerd, een naheffingsaanslag BPM opleggen waartegen belanghebbende bezwaar en beroep kan instellen. Tegen de intrekking van de vrijstelling als zodanig staan echter geen bezwaar en beroep open.

2.8. Ten overvloede

2.8.1. Belanghebbendes bezwaren richten zich tegen de voorwaarde van artikel 2 van het Besluit dat de auto hoofdzakelijk moet zijn bestemd voor de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer buiten Nederland. Hij meent dat het stellen van die voorwaarde in strijd is met het Europese recht.

2.8.2. In het arrest van 29 november 2000, nr. 35 920 (BNB 2001/42) heeft de Hoge Raad over eveneens op het Europese recht gebaseerde bezwaren tegen de vrijstelling van artikel 3 van het Besluit geoordeeld:

“Als geen vrijstelling zou gelden zou belanghebbende de belasting worden verschuldigd doordat hij inwoner is van Nederland en een aanvang wordt gemaakt met het gebruik van de weg. De omstandigheid dat belanghebbende van de auto in Nederland mede gebruik maakt in het kader van de uitoefening van hem door de art. 43 EG en 49 EG gewaarborgde vrijheden, heeft niet tot gevolg dat hij uit dien hoofde zwaarder wordt belast dan een inwoner van Nederland die geen gebruikmaakt van die vrijheden. Belanghebbende kan dus niet op grond van het EG-Verdrag aanspraak maken op een ruimere vrijstelling.”.

Er is geen reden om aan te nemen dat dit anders ligt ten opzichte van artikel 39 van het EG-Verdrag. Belanghebbendes bezwaren zijn derhalve ongegrond.

2.9. De omstandigheid dat belanghebbende in beroep is gekomen bij de rechtbank tegen een uitspraak waartegen, zoals onder 2.6. is overwogen, wegens gebrek aan belang geen beroep mogelijk is, is te wijten aan de inspecteur. De rechtbank ziet daarin grond om te bepalen dat het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 138 aan hem moet worden vergoed.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

3. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 9 mei 2006 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,

2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.