Home

Rechtbank Breda, 28-08-2006, AZ0967, AWB 05/2570

Rechtbank Breda, 28-08-2006, AZ0967, AWB 05/2570

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
28 augustus 2006
Datum publicatie
26 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ0967
Zaaknummer
AWB 05/2570

Inhoudsindicatie

De rechtbank is van oordeel dat de uitstelregeling van artikel 25 van de Invorderingwet, uitstel van betaling van belasting over aanmerkelijk belangwinst in opvolgingssituaties, enkel betrekking kan hebben in geval het aanmerkelijk belang is verkocht aan een NV of BV. Uitbreiding van deze faciliteit voor coöperatieve verenigingen acht de rechtbank niet mogelijk

Uitspraak

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/2570

Uitspraakdatum: 28 augustus 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], domicilie kiezend te [woonplaats], eiser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbenden en ontvanger.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De ontvanger heeft aan belanghebbenden op 29 januari 2003 een beschikking omtrent de afwijzing van het verzoek tot toepassing van de uitstelfaciliteit van artikel 25, negende lid, van de Invorderingwet 1990 (hierna: Inv.wet) afgegeven.

1.2. Belanghebbenden zijn bij brief van 17 februari 2003, bij de ontvanger binnen gekomen op 20 februari 2003, tegen de beschikking in bezwaar gekomen. De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 juni 2005 de beschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbenden hebben daartegen bij brief van 13 juli 2005, ontvangen bij de rechtbank op 14 juli 2005, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 37.

1.4. De ontvanger heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbenden hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de ontvanger.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2006 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbenden hun gemachtigde, alsmede de ontvanger.

1.7. De ontvanger heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbenden.

1.8. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft de rechtbank partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.9. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. [de heer] heeft bij leven, op 1 juli 1998, zijn 100% belang in [Firma] B.V. ten titel van schenking overgedragen aan twee coöperatieve verenigingen, te weten [Vereninging1] u.a. en [Vereniging2] u.a., beiden gevestigd te [woonplaats]. [de heer] heeft twee zonen [zoon1] en de heer [zoon2]. [zoon1] is lid van [Vereninging1] u.a. en [zoon2] is lid van [Vereniging2] u.a..

2.2. [Vereninging1] u.a. en [Vereniging2] u.a. zijn opgericht bij notariële akten van respectievelijk 11 juli 1997 en 1 juli 1998. Bij notariële akten van 31 december 1998 zijn de statuten van de coöperaties gewijzigd. Het derde lid van artikel zes is daarbij als volgt gewijzigd. Vóór de statutenwijziging waren de leden volgens genoemde bepaling een door de ledenvergadering op voorstel van het bestuur, vastgestelde contributie verschuldigd. Na de wijziging is het woord "contributie" vervangen door "inleggelden en/of participaties”. Daarnaast is een regeling betreffende die inleggelden en participaties opgenomen in de statuten met vernummering van de daaropvolgende niet gewijzigde artikelen.

2.3. [de heer] is in 1999 overleden.

2.4. Voor het jaar 1998 is, met dagtekening 5 oktober 2001, een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, opgelegd aan [de heer] waarin inkomen betreffende aanmerkelijk belangwinst in verband met overdracht van de aandelen van [Firma] B.V. is begrepen. Het inkomen bedraagt € 98.623,25.

2.5. Met dagtekening 26 oktober 2001 is ten aanzien van de in 2.4 genoemde aanslag door [gemachtigde], verzocht conform de betreffende regeling met betrekking tot de aandelenoverdracht in het kader van de bedrijfsopvolging de aanslag in 10 jaarlijkse termijnen te mogen betalen (hierna: het verzoek om uitstel).

2.6. Met dagtekening 19 september 2002 heeft de ontvanger het verzoek om uitstel van betaling afgewezen. Tegen deze beschikking is, conform de rechtsmiddelvoorlichting op de beschikking, beroep aangetekend bij de Belastingdienst. De directeur van de Belastingdienst heeft verklaard niet competent te zijn en heeft een nieuwe beschikking afgegeven, waarin was opgenomen dat beroep aangetekende diende te worden bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Op 17 februari 2003 hebben belanghebbenden beroep aangetekend bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Met dagtekening 4 mei 2005 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch uitspraak gedaan en heeft zich onbevoegd verklaard, omdat ten onrechte de bezwaarfase niet was doorlopen. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft daarop het beroep doorgezonden naar de ontvanger, die het beroepschrift als een bezwaarschrift in behandeling heeft genomen. De ontvanger heeft op 13 juni 2005 uitspraak op bezwaar gedaan en heeft daarbij het bezwaar afgewezen met als motivering dat niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 25, zevende lid (oud), van de Inv.wet.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of bij de vervreemding van de aandelen door [de heer] aan de twee coöperatieve verenigingen sprake is van een vervreemding van een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 25, zevende lid (oud) van de Inv.wet.

Belanghebbenden beantwoorden deze vraag bevestigend en de ontvanger ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hieraan het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

De gemachtigde van belanghebbenden

Ik sta niet voor de letterlijke interpretatie van de wettekst, maar voor de bedoeling van de wetgever. In casu is sprake van een bijzondere situatie. Precies op het overgangstijdstip is er ten aanzien van coöperaties veel gewijzigd. Het lidmaatschap van een coöperatie is gelijkgesteld aan het hebben van een aandeel.

Bij de coöperatie leggen de leden het ledenkapitaal in. Gelet op de vorm van de statuten is sprake van een eigenaarscoöperatie. Het ledenkapitaal wordt omgezet in certificaten en die zijn door de staatssecretaris aangemerkt als aandelen voor het aanmerkelijk belang.

Stap één is derhalve de inleg van kapitaal door het lid in de coöperatie en stap 2 is dat de coöperatie een certificaat uitdeelt aan het lid. Het loopt derhalve volledig gelijk met aandelen. De coöperaties hebben een ledenregister, net als een aandeelhoudersregister. De liquidatie van de coöperatie gaat exact hetzelfde als de liquidatie van een besloten vennootschap. De volgorde van de liquidatie loopt derhalve parallel aan de liquidatie van een besloten vennootschap.

Ten aanzien van de kostenvergoeding sluit ik me aan bij het forfait.

Ontvanger

Het zou kunnen dat het artikel V van Invoeringswet IB 2001 zou moeten zijn, in plaats van artikel VI.

Indien uitstel had kunnen worden verleend, dan moet ook nog voldaan worden aan de tweede voorwaarde, te weten het stellen van zekerheid. Op dit moment is er nog geen zekerheid gesteld, ook al is daar wel om verzocht. In deze procedure is de tweede voorwaarde niet aangekaard, maar er moet nog wel aan voldaan worden.

Inmiddels zijn er al een aantal betalingstermijnen vervallen. Deze termijnen hadden wel al betaald moeten worden, zodat er ook invorderingsrente verschuldigd is. Vanaf het moment van te laat betalen is deze invorderingsrente verschuldigd. Indien de eerste termijn bijvoorbeeld vervalt op 15 december 2001 en deze termijn wordt pas in 2006 betaald, dan is vanaf 15 december 2001 invorderingsrente verschuldigd.

3.3. Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toewijzing van het verzoek tot toepassing van de uitstelfaciliteit van artikel 25 van de Inv.wet.

De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Niet is in geschil dat de in 2.4 genoemde aanslag een aanslag is opgelegd conform de wettelijke bepalingen van de Wet inkomstenbelasting 1964. Op grond van het overgangsrecht zoals opgenomen in de Wet van 11 mei 2000, tot vaststelling van de Invoeringswet 2001, is de tekst van de Inv.wet zoals die luidde op 31 december 2000 van toepassing op de belasting die is verschuldigd ingevolge de Wet inkomstenbelasting 1964. In de onderhavige zaak is derhalve artikel 25, zevende lid (oud), van de Inv.wet van toepassing.

4.2. Ingevolge artikel 25, zevende lid (oud), van de Inv.wet - voor zover hier van belang - kan de ontvanger onder te stellen ministeriële voorwaarden aan een belastingplichtige uitstel van betaling verlenen voor de duur van ten hoogste tien jaren, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon als bedoeld in de tweede volzin, indien die persoon de aandelen of winstbewijzen geschonken heeft gekregen. In de tweede volzin is vermeld dat een vervreemding als bedoeld in de eerste volzin, is een vervreemding aan:

a. kind, pleegkind of kleinkind, of hun partner,

b. de partner,

c. een in Nederland gevestigde en naar Nederlands recht opgerichte naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan alle aandelen worden gehouden door een persoon als bedoeld in onderdeel a of b.

4.3. Nu het aanmerkelijk belang aan twee coöperatieve verenigingen is geschonken, en dus niet aan een naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, kan niet op grond van artikel 25, zevende lid (oud) van de Inv.wet uitstel van betaling worden verleend.

4.4. De rechtbank verwerpt de stelling van belanghebbenden dat de omstandigheid dat in het onderhavige geval de coöperatieve verenigingen zozeer op een NV dan wel BV lijken, veronderstellenderwijs ervan uitgaand dat dit in het onderhavige geval juist is, een NV dan wel BV in de zin van genoemd artikel 25 van de Inv.wet moeten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk om met een beroep op de bedoeling van de wetgever, zoals is verwoord in de parlementaire geschiedenis, te bereiken dat de wettekst moet worden uitgelegd zoals deze nu juist niet is geformuleerd (zie Hoge Raad 24 januari 1996, nr. 29 954, gepubliceerd in BNB 1996/138). De tekst van artikel 25, zevende lid (oud), van de Inv.wet noopt naar het oordeel van de rechtbank geenszins tot de uitgebreide lezing die belanghebbenden voorstaan. De wetsgeschiedenis noch de eigenschappen van de coöperatieve verenigingen, wat daar overigens ook van zij, kunnen dan leiden tot een ander oordeel dan het in 4.3 gegeven oordeel.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 28 augustus 2006 door mr. C.A.F.M. Stassen, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,

2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.