Home

Rechtbank Breda, 05-09-2006, AZ1535, AWB 06/3366, 06/3367, 06/3368, 06/3369, 06/3370

Rechtbank Breda, 05-09-2006, AZ1535, AWB 06/3366, 06/3367, 06/3368, 06/3369, 06/3370

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
5 september 2006
Datum publicatie
6 november 2006
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ1535
Zaaknummer
AWB 06/3366, 06/3367, 06/3368, 06/3369, 06/3370

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft een spoedeisend belang bij het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of de insp terecht in het kader van de hoorprocedure in de bezwaarfase een aantal stukken niet ter inzage legt. De Awb biedt in de bezwaarprocedure aan de rechter niet de mogelijkheid die stukken inhoudelijk te toetsen zodat slechts een marginale toetsing van het besluit van de inspecteur mogelijk is. Nu in casu in een procedure op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur is beslist dat terecht geweigerd is de informatie uit de litigieuze stukken openbaar te maken, heeft de inspecteur gegronde redenen om inzage te weigeren. Of dat ook gewichtige redenen zijn zoals de Awb vereist, zal pas in de beroepsfase kunnen worden beoordeeld, idem 3367, 3368, 3369 en 3370.

Uitspraak

Sector bestuursrecht, voorzieningenrechter

Procedurenummer: AWB 06/3366, 06/3367, 06/3368, 06/3369, 06/3370

Uitspraakdatum: 5 september 2006

Uitspraak als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende, tot 10 augustus 2001 genaamd B.V., de volgende aanslagen en boetes opgelegd:

- een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1997 met een verhoging van 100% van de verschuldigde belasting waarvan niets is kwijtgescholden;

- een naheffingsaanslag dividendbelasting 1997 met een verhoging van 100% van de verschuldigde belasting waarvan niets is kwijtgescholden

- een aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 1998;

- een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 1998 met een boete;

- een aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 1999 met een boete;

- een aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2000 met een boete.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen, kwijtscheldingsbesluiten en boetebeschikkingen bezwaar gemaakt.

1.3. Belanghebbende heeft in het kader van de bezwaarprocedure gevraagd om inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Op 19 april 2006 heeft de inspecteur aan belanghebbende inzage verleend in een deel van het dossier. Van een aantal stukken heeft de inspecteur inzage geweigerd.

1.4. Belanghebbende heeft bij brief van 29 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 30 juni 2006, verzocht een voorlopige voorziening te treffen en de inspecteur op te dragen inzage te verlenen in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. De rechtbank heeft het verzoek gesplitst in vijf verzoeken voor de verschillende jaren. Ter zake van het verzoek heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 281.

1.5. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2006 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende haar directeur, alsmede de gemachtigde, en de inspecteur.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. De onderneming van belanghebbende behelst het in- en uitlenen van Nederlands personeel aan Nederlandse bedrijven. Vanaf 1 september 1996 werd het uitgeleende personeel ingeleend van vennootschappen die waren gevestigd in Gibraltar. Daarnaast betaalde belanghebbende in de jaren 1997 en volgende bedragen aan (andere) op Gibraltar gevestigde vennootschappen voor onder meer het verrichten van product- en marktonderzoeken alsmede een commissie voor verkopen. In een op 31 maart 2004 gedateerd rapport van een namens de inspecteur bij belanghebbende ingesteld onderzoek is geconcludeerd dat belanghebbende de aan de in Gibraltar gevestigde vennootschappen betaalde bedragen ten onrechte ten laste van haar winst heeft gebracht. Naar aanleiding van dit rapport zijn de onderhavige aanslagen opgelegd. Tevens is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen belanghebbende en tegen haar directeur. Aan belanghebbende is in de strafzaak een kennisgeving van niet verdere vervolging uitgereikt.

2.2. Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht te worden gehoord in het kader van de bezwaarprocedures. Het hoorgesprek heeft nog niet plaatsgevonden.

2.3. Belanghebbende heeft met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) de Staatssecretaris van Financiën verzocht om openbaarmaking van alle stukken uit het dossier waarvan inzage is geweigerd. Dat betrof de stukken waarop ook het verzoek om inzage betrekking heeft. Bij uitspraak van 4 november 2005 heeft de bestuursrechter te Breda geoordeeld dat de Staatssecretaris openbaarmaking terecht (zij het oorspronkelijk op onjuiste gronden) heeft geweigerd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

2.4. Niet ter inzage gegeven zijn de volgende stukken:

- intern emailbericht met betrekking tot de in te stellen controle;

- omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende;

- verzoek van de Belastingdienst/FIOD aan het Openbaar Ministerie;

- lijst met interne telefoonnummers;

- diverse aantekeningen van de controlerend ambtenaar;

- overzicht cliënten en tarieven/winst per medewerker;

- brief van de Belastingdienst aan belanghebbende van 21 februari 2000;

- diverse aantekeningen van de controlerend ambtenaar met betrekking tot balansposten en boekingen;

- uitdraaien grootboek van belanghebbende met daarop aantekeningen van de controlerend ambtenaar

- diverse aantekeningen van de controlerend ambtenaar met betrekking tot de resultatenrekening/geboekte kosten;

- diverse aantekeningen en overzichten van de controlerend ambtenaar met betrekking tot de loonbelasting, gevoerde gesprekken, de voorbereiding van het onderzoek, de werkwijze van belanghebbende waaronder de met medewerkers gemaakte loonafspraken;

- overzichten betalingen/kosten ten behoeve van personeel van [firma] BV;

- interne notitie van de controlerend ambtenaar over de verbanden tussen de aan belanghebbende gelieerde vennootschappen;

- notities en vragen naar aanleiding van het boekenonderzoek;

- beschrijving geautomatiseerd controleprogramma;

- intern emailbericht met betrekking tot het onderzoek;

- vragenlijst automatisering;

- overzicht aandachtspunten met betrekking tot controle;

- concept correctievoorstellen.

3. Geschil

Belanghebbende stelt dat zij, ter voorbereiding op het hoorgesprek, een spoedeisend belang heeft bij inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken, inclusief de onder 2.4 vermelde stukken. De inspecteur stelt dat geheimhouding van die stukken om gewichtige redenen geboden is. Tevens stelt de inspecteur dat belanghebbende geen spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.

4. Beoordeling van het geschil

Spoedeisendheid

4.1. Artikel 7:18, tweede en volgende leden, van de Awb, verplicht de inspecteur om, tenzij geheimhouding om gewichtige redenen is geboden, alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage te leggen. Uitgangspunt daarbij is, blijkens de wetsgeschiedenis, dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat het bestuursorgaan zijn beslissing doet steunen op informatie die de belanghebbende niet kent en de realisering van het beginsel van hoor en wederhoor. Het bepaalde in artikel 7:18 van de Awb omtrent de ter inzage legging berust derhalve op het uitgangspunt dat een belanghebbende belang heeft bij zijn recht op inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken, voorafgaand aan het hoorgesprek.

4.2. Blijkens de stukken heeft belanghebbende haar bezwaarschriften tegen de onderhavige aanslagen op 15 juni 2004 gemotiveerd en heeft zij in die brief gevraagd om een hoorgesprek en om inzage in alle stukken. Op 19 april 2006 is inzage verstrekt in de stukken, met uitzondering van de onder 2.4 vermelde stukken. Ter zitting hebben partijen bevestigd dat de afdoening van de bezwaarschriften nog slechts wacht op het hoorgesprek.

4.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft belanghebbende er belang bij dat het hoorgesprek op zo kort mogelijke termijn kan plaatsvinden zodat de uitspraken op de bezwaarschriften eveneens op korte termijn kunnen worden gedaan. Nu het uitgangspunt van de Awb is dat belanghebbende voorafgaand aan het hoorgesprek volledige inzage dient te krijgen in alle stukken, heeft belanghebbende een spoedeisend belang bij een beoordeling door de rechter van de rechtmatigheid van het besluit van de inspecteur om geen volledige inzage te verlenen. Er is derhalve sprake van een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.

Ten gronde

4.4. Naar ter zitting is gebleken is tussen partijen niet meer in geschil dat alle onder 2.4 vermelde stukken, mogelijk met uitzondering van de interne telefoonlijst, stukken zijn als bedoeld in artikel 7:18 van de Awb. Artikel 7:18 van de Awb geeft de inspecteur de mogelijkheid om het ter inzage leggen van stukken achterwege te laten voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden.

4.5. Artikel 7:18, zevende lid, van de Awb bepaalt dat gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen in elk geval niet aanwezig zijn, voor zover ingevolge de WOB de verplichting bestaat een verzoek om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen. Anders dan de inspecteur verdedigt in zijn verweerschrift, geeft deze bepaling een ondergrens aan. Dat het recht op inzage van artikel 7:18 van de Awb in het algemeen een ruimere strekking zal kunnen hebben dan het recht op informatie op grond van de WOB, volgt uit de tekst van het zevende lid (“in elk geval”) en vloeit tevens voort uit het onder 4.1 geschetste beginsel van hoor en wederhoor alsmede uit het beginsel van equality of arms van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), welk artikel in het onderhavige geval van toepassing is nu er ook boeten in het geding zijn.

4.6. Ook artikel 6 van het EVRM voorziet echter niet in een ongeclausuleerde openbaarmaking van stukken. Het recht van degene tegen wie een “criminal charge” is ingebracht om kennis te nemen van relevant bewijsmateriaal is niet absoluut. Er kunnen andere belangen zijn die hiertegen moeten worden afgewogen, zoals nationale veiligheid, bescherming van getuigen tegen de dreiging van represailles, en geheimhouding van opsporingsmethoden. Onder artikel 6 van het EVRM mogen de rechten van de verdediging echter niet verder worden beperkt dan strikt noodzakelijk is. Bovendien moeten deze beperkingen voldoende compensatie vinden in de procedure voor de gerechtelijke autoriteiten (Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) 16 februari 2000, nr. 28901/95 (Zaak Rowe en Davis), gepubliceerd in BNB 2000/259). Ook heeft het EHRM beslist dat gebrekkige mogelijkheden van een belanghebbende tot inzage van stukken geen schending van artikel 6 van het EVRM behelst indien deze tekorten later in de procedure worden hersteld (EHRM 24 juni 1993, nr. 17/1992/362/436, Schuler-Zgraggen, gepubliceerd in FED 1993/920).

4.7. Het recht van de belanghebbende op inzage in alle stukken zoals dat is vastgelegd in artikel 7:18 van de Awb, geldt evenzeer in de beroepsfase. Artikel 8:42 van de Awb verplicht de inspecteur om in de beroepsfase de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te zenden. Artikel 8:29 van de Awb voorziet in de mogelijkheid om, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het overleggen van stukken te weigeren of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de stukken. De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat in de beroepsprocedure met een beroep op artikel 8:29 van de Awb de onder 2.4 vermelde stukken aan de rechter zullen worden overgelegd.

4.8. Nu zowel artikel 7:18 als artikel 8:29 van de Awb “gewichtige redenen” vereist voor de uitzondering op de verplichting tot het ter inzage geven c.q. overleggen van stukken, is er geen reden om te veronderstellen, zoals de inspecteur blijkbaar doet, dat de inspecteur in de beroepsfase meer stukken zou moeten overleggen dan hij in de bezwaarfase ter inzage zou moeten geven. Voor een dergelijk verschil zou alleen een rechtvaardiging bestaan in die gevallen dat in het tijdsverloop tussen de bezwaar- en beroepsfase de eerder in de bezwaarfase bestaande “gewichtige redenen” zijn komen te vervallen.

4.9. De Awb voorziet in de beroepsfase in een toetsing door de belastingrechter van de “gewichtige redenen” om overlegging van stukken achterwege te laten, maar in de bezwaarfase is een dergelijke toetsing niet voorzien.

4.10. Nu het onderhavige geschil zich afspeelt in de bezwaarfase, voorziet de Awb niet in een mogelijkheid dat de voorzieningenrechter de litigieuze stukken inhoudelijk kan beoordelen. Daarvan uitgaande en in acht nemende dat de opdracht aan de inspecteur tot ter inzage legging van de stukken tot onomkeerbare gevolgen zou leiden, brengt de aard van de voorlopige voorzieningen procedure met zich dat het besluit van de inspecteur om inzage te weigeren slechts marginaal kan worden getoetst.

4.11. Vaststaat dat de bestuursrechter heeft geoordeeld dat de informatie die is vervat in de onderhavige stukken niet op grond van de WOB openbaar behoeft te worden gemaakt. Dit oordeel van de bestuursrechter leidt voor de onderhavige procedure tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat de inspecteur geen gegronde redenen heeft om de inzage in de stukken te weigeren. Verdere toetsing acht de voorzieningenrechter niet mogelijk. De vraag of de redenen van de inspecteur van zodanig gewicht zijn dat gesproken kan worden van “gewichtige redenen” zoals de Awb vereist, zal derhalve pas in de beroepsprocedure aan de orde kunnen komen.

4.12. Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het verzoek moet worden afgewezen.

5. Proceskosten

De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Deze uitspraak is gedaan op 5 september 2006 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzieningenrechter en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier.

De uitspraak is enkel door de voorzieningenrechter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of beroep in cassatie open.