Rechtbank Breda, 31-08-2006, AZ1559, AWB 05/800
Rechtbank Breda, 31-08-2006, AZ1559, AWB 05/800
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 31 augustus 2006
- Datum publicatie
- 6 november 2006
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ1559
- Zaaknummer
- AWB 05/800
Inhoudsindicatie
Bij belanghebbende wordt in de jaren 2002 tot en met 2005 een aantal malen door de politie onder andere hennepplanten in beslag genomen. De inspecteur berekent aan de hand van het zogenaamde BOOM-rapport de opbrengsten die belanghebbende gehad moet hebben met de hennepkwekerij. Voor de jaren 2002 en 2003 zijn voorlopige en definitieve aanslagen opgelegd. De rechtbank laat de voorlopige aanslagen gedeeltelijk in stand en oordeelt dat de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt uitgaande van genoemd BOOM-rapport. De definitieve aanslagen voor 2002 en 2003 blijven op grond van omkering van de bewijslast, vanwege de aanzienlijk te lage aangifte, in stand. De definitieve aanslag 2004 blijft in stand, omdat de inspecteur met de gegevens van het BOOM-rapport aannemelijk heeft gemaakt tot welk bedrag belanghebbende inkomen heeft gehad uit de hennepkwekerij. De voorlopige aanslag 2005 blijft in stand omdat de rechtbank de schatting van de inspecteur op grond van de gegevens van het BOOM-rapport redelijk acht.
Uitspraak
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/800
Uitspraakdatum: 31 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2002 en 2003 voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 101.157 en € 100.000.
1.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bij brief van 21 november 2004 bezwaar ingediend. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 15 februari 2005 de voorlopige aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 maart 2005, ontvangen bij de rechtbank op 14 maart 2005, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
1.4. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de Inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1.7. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om de onderhavige zaak gelijktijdig met de inmiddels door belanghebbende ingediende beroepschrift betreffende de definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2002 en 2003 en de voorlopige aanslag voor het jaar 2005, procedurenummer 05/4524, alsmede het beroepschrift betreffende de definitieve aanslag voor het jaar 2004, procedurenummer 06/1631, te behandelen.
1.8. Het nadere onderzoek ter zitting, van de zaken met de procedurenummers 05/800, 05/4524 en 06/1631, heeft plaatsgevonden op 7 juni 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, ongehuwd, is geboren oktober 1982. Bij zijn huisadres heeft belanghebbende in de onderhavige periode een hennepkwekerij geëxploiteerd.
2.2. Op 28 april 2003 heeft belanghebbende bij automobielbedrijf b.v. te [woonplaats] een Mercedes Benz, gekocht voor een bedrag van € 52.500. De betaling heeft in drie termijnen plaatsgevonden; 11 maart 2003 € 5.000, 12 mei 2003 € 17.750 en op 30 mei 2003 € 29.750.
2.3. Op 28 februari 2002 is door de politie bij belanghebbende op het adres [straat], te [woonplaats], een hennepkwekerij ontdekt. Uit het meldingsformulier snelrecht dat ten name van belanghebbende is opgemaakt, blijkt dat belanghebbende een hennepplantage met 280 planten had en dat tevens 45 tabletten (vermoedelijk XTC) en twee vuurwapens zijn aangetroffen.
2.4. Op 22 juni 2004 is door de politie voor de tweede maal een hennepkwekerij bij belanghebbende ontdekt. Ten aanzien van deze ontdekking zijn tegen belanghebbende processen-verbaal opgemaakt. Deze processen-verbaal bevatten kennisgevingen van inbeslagnamen. In die kennisgevingen is onder meer vermeld dat in beslag is genomen; 439 hennepplanten, vier dozen met 400 stuks vuurwerk (1.436,60 kilogram), een Mercedes Clk 320, en een geldbedrag van € 43.000.
2.5. Op 11 oktober 2004 is op basis van de onderzoeksgegevens van de politie aan belanghebbende een brief gezonden, waarin de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2002 en 2003 worden aangekondigd. In die brief wordt meegedeeld dat de inspecteur constateert dat in die jaren € 200.000 moet zijn uitgegeven voor de aankoop van de auto en het levensonderhoud, voor twee jaar gesteld op € 104.500, en de omstandigheid dat bij de inbeslagname € 43.000 in beslag is genomen. Daarnaast heeft de inspecteur geconstateerd dat het inkomen van belanghebbende voorzover dat bij de belastingdienst bekend is niet toereikend is om deze uitgaven te kunnen doen. De inspecteur schat daarom het inkomen per jaar op € 100.000 boven het voor die jaren bij hem wel bekende inkomen.
2.6. De voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 is met dagtekening 11 oktober 2004 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.157 opgelegd. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld.
Inkomsten uit arbeid
Loon [bedrijf] € 1.157
Inkomsten uit overige werkzaamheden € 100.000
€ 101.157
2.7. Met dagtekening 11 oktober 2004 is eveneens de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.000. Dit bedrag bestaat volledig uit inkomsten uit overige werkzaamheden.
2.8. Belanghebbende heeft tegen de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2002 en 2003 op 22 november 2004 een bezwaarschrift ingediend. De inspecteur heeft met dagtekening 15 februari 2005 uitspraken op het bezwaarschrift gedaan en heeft daarbij de voorlopige aanslagen gehandhaafd.
2.9. Met dagtekening 18 maart 2005 heeft belanghebbende alsnog aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2002 en 2003 gedaan. Belanghebbende heeft voor het jaar 2002 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 19.157, bestaande uit inkomsten uit arbeid, te weten Loon [bedrijf] van € 1.157 en inkomsten uit overige werkzaamheden van € 18.000. Voor het jaar 2003 heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 35.000. Dit belastbaar inkomen is volledig opgebouwd uit resultaat uit overige werkzaamheden.
2.10. In zijn conclusie van repliek heeft belanghebbende vermeld hoe hij de opbrengst van de inkomsten uit overige werkzaamheden voor het jaar 2002 heeft bepaald. Dit levert de volgende berekening op:
5 januari 2002 materiaal gekocht € 700
4 januari planten gekocht € 560
4 oktober planten gekocht (480) € 960
4 oktober materiaal gekocht € 1.780
€ 4.000
7 december afgeleverd € 22.000
winst € 18.000
2.11. Met dagtekening 21 september 2005 is de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002, welke in beroep wordt bestreden in de zaak met het procedurekenmerk 05/4524, aan belanghebbende opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 55.557. De inspecteur heeft dit belastbaar inkomen als volgt berekend:
Inkomsten uit arbeid
Loon [bedrijf] € 1.157
Inkomsten uit overige werkzaamheden
hennepteelt: 439 plantjes * 28 gram * € 2,37 € 29.132,04
af: variabele kosten € 1.931,60
netto opbrengst per oogst (afgerond) € 27.200,00
2 oogsten maal € 27.200 € 54.400
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 55.557
2.12. De definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003, welke in beroep wordt bestreden in de zaak met het procedurekenmerk 05/4524, is eveneens met dagtekening 21 september 2005 aan belanghebbende opgelegd. Het belastbaar inkomen is daarbij vastgesteld op € 100.000. Dit belastbaar inkomen is als volgt opgebouwd:
Inkomsten uit overige werkzaamheden
Hennepteelt: 439 plantjes * 28 gram * € 2,37 € 29.132,04
af: variabele kosten € 1.931,60
netto opbrengst per oogst (afgerond) € 27.200,00
5 oogsten maal € 27.200 € 136.000
Belastbaar inkomen uit werk en woning uiteindelijk
afgerond op een bedrag van € 100.000
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur tot het juiste bedrag de inkomsten uit de hennepteelt bij de voorlopige aanslagen in het belastbare inkomen uit werk en woning voor de jaren 2002 en 2003 van belanghebbende heeft betrokken.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zittingen hebben zij hieraan het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
De gemachtigde van belanghebbende
Ik heb er geen bezwaar tegen dat de rechtbank voor elke zaak gebruik maakt van de dossiers van alle in 1.7 genoemde zaken. Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de jaren 2002, 2003 en 2004. In deze aangiften heeft belanghebbende de door hem behaalde opbrengst als resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven. Belanghebbende zegt dat hij niet meer oogsten heeft behaald dan hij in zijn aangifte heeft verantwoord. De door belanghebbende gedane investeringen zijn bescheiden. De investeringen betreffen grotendeels variabele kosten. Belanghebbende heeft deze investeringen gedaan om opbrengsten te behalen.
Belanghebbende heeft niet ieder jaar dezelfde oogsten behaald. In het jaar 2002, 2004 en 2005 zijn de kwekerijen opgerold door de politie. In het jaar 2005 heeft belanghebbende geen inkomsten gehad.
Als ik naar de rapportage van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van april 2005, Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht genaamd, (rapport BOOM) kijk, dan blijkt dat de opbrengst die belanghebbende heeft aangegeven, redelijk overeenkomt met de theoretische berekening.
Belanghebbende is van mening dat hij geen tegenstrijdige verklaring heeft afgelegd, maar dat hij openheid van zaken heeft gegeven.
Belanghebbende kon niet meer administreren dan dat hij heeft gedaan. Belanghebbende heeft geen betalingsbewijzen, maar iemand met een volkstuin heeft ook niet overal een bon van. Wat belanghebbende niet heeft, niet krijgt of niet kan krijgen, kan hij ook niet administreren.
De hennepkwekerij is iedere keer op dezelfde plaats in dezelfde loods op het woonwagenkamp in [woonplaats] gevestigd geweest. De loods en het tuinhuisje staan aan elkaar vast.
Belanghebbende woont op dit moment bij zijn vriendin. Kleding en eten verkrijgt hij van zijn vriendin en zijn ouders. Het enige dat belanghebbende moet betalen is € 95 aan huur en dat wordt ook voor hem betaald.
Inspecteur
Ik heb er geen bezwaar tegen dat de rechtbank voor elke zaak gebruik maakt van de dossiers van alle in 1.7 genoemde zaken. Belanghebbende heeft meerdere verklaringen afgelegd. De verklaring waar ik in mijn verweerschrift naar verwijs, zit in het dossier.
In eerste instantie zou belanghebbende geen winst hebben genoten, maar in de loop van de procedure is uiteindelijk een aangifte ingediend en is het standpunt ingenomen dat er wel opbrengst is behaald met de teelt van hennep. Het aantal oogsten zou volgens de gemachtigde in overeenstemming zijn met het rapport BOOM, als dat zo zou zijn, dan zou het aantal oogsten ter discussie staan. Op basis van het uitgavenpatroon stel ik dat er meerdere oogsten zijn geweest. Ik ben van mening dat belanghebbende de aangifte niet heeft onderbouwd. Daarnaast is het de vraag of belanghebbende een deugdelijke administratie voert. Bovendien is het de vraag of belanghebbende administratieplichtig is. Ik ben van mening dat belanghebbende administratieplichtig is, omdat er meer hennep verbouwd wordt dan nodig is voor eigen gebruik. Indien administratieplicht bestaat, dan is het de vraag of belanghebbende een kasboek had kunnen en moeten bijhouden. Het kasboek was het minste dat belanghebbende bij had kunnen houden. Het enige wat belanghebbende heeft, zou bij de stukken zijn die bij de procedure over de definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen zitten.
Belanghebbende heeft tegenover justitie aangevoerd dat hij op dat briefje fictieve namen en bedragen heeft geschreven.
Bij het verweerschrift voor de definitieve aanslagen heb ik alle bijlagen bijgevoegd, met verwijzing naar de administratie. In deze procedure zitten ook alle door belanghebbende afgelegde verklaringen.
Ik heb niet gezegd dat belanghebbende een valse verklaring heeft afgelegd, maar dat er tegenstrijdigheden in de verklaringen zitten. De definitieve aanslagen zijn vrij snel na de voorlopige aanslagen opgelegd.
Ik stel de geloofwaardigheid van de aantekeningen c.q. administratie van belanghebbende ter discussie.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de voorlopige aanslag voor het jaar 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.157 en vermindering van de voorlopige aanslag voor het jaar 2003 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.000.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de voorlopige aanslag voor het jaar 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.557. Ten aanzien van de voorlopige aanslag voor het jaar 2003 concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van artikel 13 van de AWR heeft de inspecteur de bevoegdheid om een voorlopige aanslag op te leggen. In het eerste lid, eerste volzin van artikel 13, van de AWR is bepaald dat het bedrag van de voorlopige aanslag wordt gesteld op ten hoogste het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, rekening houdend met eventuele eerdere voorlopige aanslagen en/of voorheffingen.
4.2. De wijze waarop de inspecteur het bedrag van de voorlopige aanslag berekent, is nader uitgewerkt in artikel 23 van de Uitvoeringsregeling AWR 1994 (Uitvoeringsregeling). Op grond van het eerste lid van artikel 23 van de Uitvoeringsregeling moet het vaststellen van de voorlopige aanslag gerechtvaardigd zijn. Deze rechtvaardiging moet worden gezocht in een significant verschil tussen het te verwachten bedrag van de definitieve aanslag en de voorheffingen en dient met de nodige voorzichtigheid en redelijkheid bepaald te worden.
Artikel 23, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat voor een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting tijdens de looptijd van het betreffende jaar, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, kan geschieden door gebruik te maken van de gegevens die betrekking hebben op de meest recente belastingaanslag over het meest recente kalenderjaar.
4.3. Niet in geschil is dat belanghebbende een als resultaat uit overige werkzaamheden te kwalificeren hennepkwekerij exploiteerde en de inspecteur niet beschikte over concrete gegevens met betrekking tot de hoogte van de door belanghebbende genoten inkomsten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de schattingen van de inspecteur, met betrekking tot het resultaat van de hennepkwekerij van (uiteindelijk) € 54.400 voor het jaar 2002 en € 100.000 voor het jaar 2003, niet onredelijk geweest. De rechtbank is van oordeel dat de BOOM-gegevens met betrekking tot het totaal aantal oogsten per plant alsmede de opbrengst en kosten per plant en het in 2.2 tot en met 2.5 weergegevene van voldoende gewicht zijn om de onderhavige schattingen te onderbouwen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de BOOM-gegevens zijn gebaseerd op ervaringscijfers. Hetgeen belanghebbende daar, zoals blijkt uit 2.9 en 2.10, tegenover heeft gesteld is onvoldoende. Belanghebbende heeft namelijk, als degene die dat bewijs het beste kan leveren, geen enkel ander stuk overgelegd dan de bij de conclusie van repliek in de zaak met procedurenummer 05/4524 gevoegde zelf vervaardigde overzichten waarbij onderliggende stukken volledig ontbreken. Dit oordeel wordt niet anders indien als gevolg van het strafrechtelijk karakter van de hennepteelt juist wordt getracht bewijsmiddelen zoveel mogelijk te vermijden. Gezien de tijd die is verstreken tussen de in 2.3 en 2.4 vermelde huiszoekingen en het door belanghebbende in 2.10 vermelde aantal hennepplanten van 480 alsmede dat op 22 juni 2004 439 hennepplanten zijn aangetroffen heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank in alle redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat er in 2002, 2 en in 2003, 5 oogsten zijn geweest, waarbij er per oogst 439 planten aanwezig waren.
4.4. De in 2.5 vermelde uitgaven kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet verklaard worden uit bekende bronnen van inkomen, zijnde het loon van “[bedrijf]”, alsook niet (deels) door de verklaring met betrekking tot de financiering van de auto van belanghebbende, welke verklaring niet onderbouwd is en tegenstrijdigheden bevat. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat ten aanzien van de jaren 2002 en 2003 de schattingen van de inspecteur ook om deze reden in alle redelijkheid zijn bepaald.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de onderhavige voorlopige aanslagen de belastbare inkomens uit werk en woning dienen te worden bepaald zoals vermeld in 2.10 en 2.11 en het beroep gegrond moet worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de drie samenhangende zaken vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van het repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1 en drie samenhangende zaken).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit betrekking heeft op de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002;
- vermindert de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.557;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 31 augustus 2006 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.