Rechtbank Breda, 27-09-2006, AZ1640, AWB 05/562
Rechtbank Breda, 27-09-2006, AZ1640, AWB 05/562
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 27 september 2006
- Datum publicatie
- 7 november 2006
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ1640
- Zaaknummer
- AWB 05/562
Inhoudsindicatie
"Voorziening varkensbesluit door rechtbank niet geaccepteerd.
Belanghebbende exploiteert een varkensbedrijf. In het kader van het zogenaamde "Varkensbesluit" dienen belanghebbendes varkensstallen uiterlijk 2008 aangepast te zijn. Dit in verband met de in het Besluit opgenomen regels met betrekking tot beschikbare staloppervlakte, maximale grootte van de roostervloer ten opzichte van de dichte vloer, maximale spleetbreedte tussen de roosterbalken, lichtintensiteit en voedersystemen. De rechtbank is van oordeel dat in het jaar 2000 geen voorziening danwel een kostenegalisatiereserve in verband met de uiterlijk in 2007 te realiseren aanpassingen van de stallen in verband met het "Varkensbesluit" gevormd kan worden. Zij baseert haar oordeel op het feit dat in het jaar 2000 er nog geen sprake was van een "redelijke mate van zekerheid" in de zin van het zogenaamde "Baksteenarrest". Het beroep is echter toch gegrond nu de inspecteur onvoorwaardelijk een kostenegalisatiereserve in verband met toekomstig onderhoud aan de stallen heeft toegestaan."
Uitspraak
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/562
Uitspraakdatum: 27 september 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 198.719.
1.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2005 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 februari 2005, ontvangen bij de rechtbank op 1 maart 2005, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
1.4. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2006 te Breda. De zaak met het procedurenummer 05/561 is gelijktijdig behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, diens gemachtigde, alsmede, de inspecteur.
1.6. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de inspecteur.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat tussen partijen het volgende vast:
2.1. Belanghebbende en diens echtgenote,
exploiteren vanaf 1994 in maatschapsverband een varkenshouderij te [woonplaats]. Tot het ondernemingsvermogen behoort onder andere 1.41.00 ha grond en de zich daarop bevindende bedrijfsgebouwen/varkensstallen alsmede de varkensrechten.
2.2. Per ultimo 2000 beschikte de maatschap over varkensstallen uit de jaren 1991, 1994,
1995 en 1998/1999 en een aanbouw aan een stal uit 1997.
2.3. Het uit de Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren voortvloeiende Varkensbesluit geeft regels met betrekking tot het welzijn van varkens die gehouden worden in het kader van een mesterij danwel fokkerij. De maatschap heeft zich op grond hiervan te houden aan regels met betrekking tot:
a. beschikbare staloppervlakte;
b. maximale grootte van de roostervloer ten opzichte van de dichte vloer;
c. maximale spleetbreedte tussen de roosterbalken;
d. lichtintensiteit en
e. voedersystemen.
Voor bestaande stallen is in het Varkensbesluit ten aanzien van het beschikbaar staloppervlak een overgangsregeling in het leven geroepen op grond waarvan de stallen uiterlijk op 1 januari 2008 aangepast dienen te zijn.
2.4. Per faxbericht van 12 april 2002 stuurt [Firma] BV op verzoek van de
maatschap, danwel belanghebbende, een begroting van de uiterlijk in 2008 benodigde investeringen in verband met de uit het Varkensbesluit voortvloeiende in 2.3. bedoelde regels. Ten aanzien van aanpassingen van het staloppervlakte wordt € 635.000 geoffreerd. De aanpassingen van de roostervloeren en verlichting zouden respectievelijk € 45.000 en € 2.000 kosten. Uiteindelijk zou dit tot een totaalinvestering van € 682.000 leiden. Het faxbericht wordt als volgt afgesloten: “Om aan de welzijnseisen van 2008 te kunnen voldoen zal € 682.000 geïnvesteerd moeten worden”.
2.5. Op verzoek van de gemachtigde vermeldt [Firma] BV in zijn brief van 13 oktober 2004 dat van de totaalinvestering ad € 682.000 een bedrag van € 186.600 betrekking heeft op onderhoud.
2.6. De in het jaar 2000 behaalde maatschapwinst bedroeg ƒ 333.713. Ten laste van die winst en vanaf het jaar 2000 voor het eerst, is een dotatie aan de voorziening Varkensbesluit van ƒ 187.866 gebracht. Op grond van de winstverdelingsregels gaat deze dotatie belanghebbende voor de helft, zijnde ƒ 93.933, aan. Deze dotatie is gebaseerd op de in 2.4. aangehaalde offerte. Het totale investeringsbedrag is lineair verdeeld over de jaren 2000 tot en met 2007 en leidt dan tot een dotatie van € 682.000 gedeeld door 8 jaren is € 85.250 maal 2,20371 is ƒ 187.866 jaarlijks.
2.7. De op 1 februari 2002 bij de inspecteur binnengekomen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekering 2000 vermeldt een belastbaar inkomen van ƒ 198.719. De inspecteur legt overeenkomstig deze aangifte een aanslag met dagtekening19 april 2002 op.
2.8. Tegen deze aanslag komt belanghebbende per brief van 15 april 2002 (gemotiveerd op 29 april 2002) in bezwaar onder gelijktijdige indiening van een verbeterde aangifte:
Eerder aangegeven belastbaar inkomen ƒ 198.719
Af: dotatie voorziening Varkensbesluit (50% van ƒ 187.866) ƒ 93.933
Bij: minder dotatie fiscale oudedagsreserve ƒ 3.544
Verbeterd belastbaar inkomen ƒ 108.330
2.9. In het kader van de bezwaarfase stelt belanghebbende dat een kostenegalisatiereserve
gevormd dient te worden in verband met het onderhoud van de varkensstallen. Hij overlegt in dit verband een taxatierapport van de heer [taxateur] van 25 januari 2005 waarin staat vermeld: “Er moet in beeld gebracht worden welke onderhoudskosten nog gemaakt moeten worden om de bestaande varkensstallen in een goede staat van onderhoud te brengen en te houden zodat onder optimale omstandigheden nu en in de toekomst varkens kunnen worden gehouden”. Het daarvoor benodigde bedrag bedraagt € 122.082 (exclusief BTW).
3. Geschil
3.1. In geschil is primair of ten bedrage van ƒ 93.933 een bedrag ten laste van de winst kan worden gebracht in verband met een dotatie aan de voorziening Varkensbesluit, dan wel een kostenegalisatiereserve. Subsidiair is in geschil of een kostenegalisatiereserve gevormd kan worden vanwege onderhoudskosten aan de varkensstallen welke vanaf 2000 in acht dotaties kan worden opgebouwd.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Gemachtigde van belanghebbende:
De uitgaven in verband met het achterstallig onderhoud waarvoor ik een kostenegalisatiereserve wil vormen zitten begrepen in de € 682.000. De vraag of je al dan niet een voorziening kunt vormen hield belanghebbende waarschijnlijk bezig. De toenmalige accountant heeft besloten geen voorziening te vormen. Daarna kwam er een andere adviseur en die adviseerde wel een voorziening te vormen.
De inspecteur:
Er kan geen voorziening gevormd worden voor toekomstige bedrijfsuitoefening. Ik stel mij op het standpunt dat een inhaaldotatie kostenegalisatiereserve op grond van het Besluit van 4 januari 2001 niet mogelijk is omdat inhaal slechts is toegestaan ten aanzien van dotaties aan voorzieningen.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 108.330. Subsidiair concludeert hij tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag, na pleidooi, tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 179.525.
De inspecteur concludeert primair zowel als subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 186.854.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank is van oordeel dat het voornemen van belanghebbende om over te gaan tot aanpassingen van de varkensstallen op grond van het Varkensbesluit voor het eerst blijkt uit het in 2.4. aangehaalde, uit 2002 daterend, faxbericht. Nu onvoldoende weersproken door de inspecteur is gesteld dat de aanvraag van de offerte bij [Firma] BV ook in het jaar 2002 is gedaan en overigens door belanghebbende, op wie ten deze de bewijslast rust, niet aannemelijk is gemaakt dat in het jaar 2000 reeds sprake was van een concreet voornemen om in de overgangsperiode over te gaan tot het aanpassen van de varkensstallen, brengt dit naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat de dotatie aan de voorziening Varkensbesluit in het onderhavige jaar niet mogelijk is. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat uit het voorgaande voortvloeit dat per ultimo 2000 nog geen sprake was van een “redelijke mate van zekerheid” dat bedoelde toekomstige uitgaven zich zouden voordoen. Gezien het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 33.417, gepubliceerd in BNB 1998/409, is het in dat geval niet mogelijk ten laste van de fiscale winst aan een voorziening te doteren.
4.2. Dat op grond van het reeds in 2000 bestaande Varkensbesluit een wettelijke plicht bestond om uiterlijk op 1 januari 2008 de stallen te hebben aangepast, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat niet in geschil is dat dit voor alle aanpassingen van de in 2.4. aangehaalde offerte geldt, doet aan het in 4.1., laatste volzin, vermelde oordeel niet af. Juist door de omstandigheden van de lange overgangsperiode danwel de mogelijkheid van bedrijfsbeëindiging, is enkel de wettelijke plicht onvoldoende om te oordelen dat er sprake is van een “redelijke mate van zekerheid”, zoals bedoeld in voormeld arrest.
4.3. Nu ook de “redelijke mate van zekerheid” dat de bedoelde uitgaven zich zullen
voordoen als één van de voorwaarden voor het mogen vormen van een kostenegalisatiereserve heeft te gelden is gelijk aan het in 4.1. gegeven oordeel de dotatie aan een kostenegalisatiereserve niet mogelijk, zodat de primair in geschil zijnde vraag ontkennend moet worden beantwoord.
4.4. Niet in geschil is dat, na pleidooi, er een kostenegalisatiereserve gevormd kan worden in verband met toekomstige onderhoudskosten ten bedrage van, op maatschapsniveau, in totaal ƒ 307.102. Wel is in geschil of dit bedrag in tien dotaties (vanaf het jaar 1998) dan wel in acht dotaties (vanaf het jaar 2000) kan worden opgebouwd. De inspecteur concludeert dat vanaf 1998 aan een kostenegalisatiereserve gedoteerd had kunnen worden en dat als gevolg van het niet benutten van die mogelijkheid een inhaaldotatie in het onderhavige jaar over de jaren 1998 en 1999 niet mogelijk is. De inspecteur is van mening dat nu belanghebbende heeft aangegeven het onderhoud tezamen met de aanpassingen uit hoofde van het Varkensbesluit te willen verrichten dat hij al sinds 1998 had kunnen doteren.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat met het vormen van een kostenegalisatiereserve een
aanvang genomen kan worden op het moment dat belanghebbende besluit om het onderhoud uit te stellen tot het moment dat de in 2.4. bedoelde aanpassingen in 2007 gaan plaatsvinden. Aangezien uit de in 2.5. bedoelde brief blijkt dat de in 2.4. bedoelde offerte een deel onderhoudskosten is begrepen en overigens niet is gebleken dat dit besluit eerder is genomen dan de aanvraag van de in 2.4. bedoelde offerte kan de kostenegalisatiereserve onderhoudskosten, indien overigens aan alle voorwaarden is voldaan, niet eerder gevormd worden dan in het jaar 2002. De rechtbank is daarbij van oordeel dat het begunstigend beleid, Besluit staatssecretaris van Financiën 4 januari 2001, nr. CPP2000/3175, ten aanzien van inhaaldotaties aan voorzieningen, afgezien van de vraag of daarbij aan de voorwaarden is voldaan, niet ziet op het doteren aan kostenegalisatiereserves, zodat ook om die reden een inhaaldotatie niet mogelijk is. Op grond van het vorenoverwogene moet de subsidiair in geschil zijnde vraag derhalve ontkennend worden beantwoord.
4.6. Nu de inspecteur onvoorwaardelijk heeft geconcludeerd dat een kostenegalisatiereserve
wel kan worden gevormd voor de kosten van het onderhoud aan de varkensstallen, zal de rechtbank hem hierin volgen en dienovereenkomstig het belastbaar inkomen vaststellen op een bedrag van ƒ 186.854. Voor dat geval is het beroep gegrond.
4.7. Belanghebbende heeft ook verzocht om vermindering van de heffingsrente in verband met de vermindering van de aanslag. Gelet op het bepaalde in artikel 30h, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient de inspecteur bij vermindering van de aanslag, buiten het geval van verliesverrekening, op eigen initiatief - derhalve zonder beslissing daarover van de rechtbank – de in rekening gebrachte heffingsrente te verminderen.
5. Proceskosten
Nu niet is gebleken van een tijdig verzoek om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar in de zin van artikel 7:15, lid 3 van de Awb moet dat verzoek worden afgewezen.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur op grond van het bepaalde in artikel 1 en artikel 2, lid 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal in elk van de samenhangende zaken met de procedurenummers 05/561 en 05/562 een vergoeding toekennen van € 322.
Nu bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn gesteld noch gebleken, wijst de rechtbank belanghebbendes verzoek om de inspecteur te veroordelen tot het vergoeden van kosten in de bezwaar- en beroepsfase tot een hoger bedrag dan het vorenstaande af.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 186.854;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 27 september 2006 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.