Home

Rechtbank Breda, 20-11-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:519 ECLI:NL:RBBRE:2006:520 AZ4630, AWB 05/1733

Rechtbank Breda, 20-11-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:519 ECLI:NL:RBBRE:2006:520 AZ4630, AWB 05/1733

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
20 november 2006
Datum publicatie
18 december 2006
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ4630
Zaaknummer
AWB 05/1733

Inhoudsindicatie

Bh heeft een garagepand, dat in gebruik is bij de vof waarin hij vennoot is, van meet af aan tot zijn privevermogen gerekend. Bij een boekenonderzoek in 1991 is de afschrijving op het pand gecorrigeerd maar zijn geen opmerkingen gemaakt over de vermogensetikettering. Rechtbank: de winst bij verkoop van het pand in 2000 is belast. Het pand is verplicht ondernemingsvermogen. Geen door het boekenonderzoek opgewekte vertrouwen. Bh wist of moest weten dat de door de inspecteur gewekte indruk dat sprake was van privevermogen tezeer in strijd was met het recht

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/1733

Uitspraakdatum: 20 november 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag inkomsten-belasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 183.124.

1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van f 174.394. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De rechtbank rekent de pleitnota tot de stukken van het geding.

1.6. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende exploiteert, na het uittreden van zijn vader uit de vennootschap onder firma en het overlijden van mede-firmant, met zijn broer in de vorm van een vennootschap onder firma een garagebedrijf/autohandel.

2.2. De onderneming is gevestigd in het bedrijfsgedeelte van het pand aan de [straat] te [woonplaats] (hierna het bedrijfspand). Tot het uittreden van belanghebbendes vader uit de vennootschap onder firma en de overdracht aan zijn zoons, is het pand waarvan het bedrijfspand onderdeel uitmaakte door de vader steeds aangemerkt als buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen.

2.3. Sinds de verkrijging van het bedrijfspand door belanghebbende en zijn broer (ieder voor de helft) in 1984, heeft belanghebbende zijn aandeel in het bedrijfspand in de door hem ingediende belasting-aangiften steeds aangemerkt als privévermogen.

2.4. Naar aanleiding van het overlijden van medefirmant in 1988 hebben belanghebbende en zijn broer de inspecteur verzocht om een boekenonderzoek in te stellen teneinde te beoordelen of de tot dan toe ingediende belastingaangiften aanleiding zouden kunnen geven tot door de inspecteur aan te brengen correcties.

In het (op grond van het in 1991 uitgevoerde boekenonderzoek) opgestelde controlerapport is ten aanzien van het bedrijfspand onder het kopje ‘PRIVEVERMOGEN’ vermeld, voor zover hier van belang:

“5.1. Verhuurd onroerend goed.

Belastingplichtige heeft samen met [broer] het pand [straat] in bezit. In verband met de exploitatie van dit pand is er een maatschap opgericht. De opbrengst wordt gelijkelijk tussen de maten verdeeld. Conform voorgaande jaren dient de te hoge afschrijving te worden gecorrigeerd.”

waarna per vennoot voor het jaar 1988 een bedrag ad f 1.087 aan te hoge afschrijving op het pand wordt gecorrigeerd.

In de recapitulatie bij onderdeel 6 van het controlerapport, wordt het aangegeven stip-inko-men verhoogd met een winstcorrectie van f 1.000 ter zake van privé gebruik auto alsmede met eerder genoemd bedrag van f 1.087 als ‘correctie verhuur onroerend goed’.

2.5. In 2000 draagt belanghebbende zijn aandeel in het bedrijfspand over aan zijn broer.

Ter zake van deze overdracht verhoogt de inspecteur, onder toepassing van de foutenleer, het aangegeven belastbaar inkomen met de - in zijn visie - door belanghebbende gerealiseerde boekwinst op het bedrijfspand ad f 168.151. Als direct gevolg van deze verhoging corrigeert de inspecteur tevens de in aftrek gebrachte zelfstandigenaftrek. In de bestreden uitspraak beperkt de inspecteur deze aangebrachte correctie zelfstan-digen-aftrek tot een lager bedrag. De cijfer-matige uitwerking van de aangebrachte correcties boekwinst bedrijfspand en zelf-standigenaftrek is (na de aanpassing in de bestreden uitspraak) op zich tussen partijen niet in geschil.

3. Geschil

3.1. Tussen partijen is in geschil of de inspecteur terecht het aangegeven belastbaar inkomen heeft verhoogd met een bedrag van f 168.151 ter zake van een gerealiseerde boekwinst op het bedrijfspand en (direct uit de eerste correctie voortvloeiend) met een bedrag van f 4.380 ter zake van een lagere zelf-standigenaftrek.

3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan nog het volgende toegevoegd:

Belanghebbende

Ik wil benadrukken dat het een simpele aangifte betrof met het pand onder de post “onroerend goed” opgenomen. Dit moet zodanig in het oog zijn gesprongen dat de inspecteur er niet om heen kon.

Het pand had vanaf het begin als ondernemingsvermogen aangemerkt moeten worden.

Na het overlijden van vennoot is er zelf aan de Belastingdienst verzocht om de juistheid van de aangiften te controleren.

De inspecteur

Het doel van de controleur was het vaststellen van de hoogte van de aanslag. Of het pand ondernemingsvermogen of privé-vermogen was had daar geen invloed op. Het lijkt me dat eventuele gevolgen voor de hoogte van de zelfstandigenaftrek en de fiscale oudedagsreserve in het verleden tegen elkaar wegvielen.

Belanghebbende heeft geen handelingen verricht op grond van een al dan niet opgewekt vertrouwen, hij is niet gedupeerd.

Het pand had vanaf het begin als ondernemingsvermogen aangemerkt moeten worden.

Belanghebbende rekent met de waarde in het economische verkeer op het moment van constateren van de fout, dat is niet juist, de totaalwinst wordt op die manier niet juist vastgesteld.

3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f 1.863 overeenkomstig de ingediende aangifte.

3.5. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Tussen partijen is niet in geschil, gelet op de bestemming en het uitsluitende gebruik van het pand voor de onderneming, dat belanghebbendes aandeel in het bedrijfspand vanaf het moment van verkrijging in 1984 (overeenkomstig de voorheen door belanghebbendes vader toegepaste vermogens-etikettering) door belanghebbende aangemerkt had moeten worden als ondernemings-vermogen.

4.2. Het onder 2.4 omschreven boekenonderzoek is ingesteld op verzoek van belang-hebbende en zijn broer, teneinde zekerheid te verkrijgen omtrent hun fiscale positie na het overlijden van een mede-firmant. Op grond van het boekenonderzoek is een correctie aangebracht op de afschrijving op het bedrijfspand, in het controlerapport omschreven onder het kopje ‘PRIVEVERMOGEN’. De daaruit voortvloeiende verhoging van het aangegeven stip-inko-men wordt in het controlerapport niet omschreven als winstcorrectie (zoals bijvoorbeeld de aangebrachte correctie privé gebruik auto) maar als een ‘correctie verhuur onroerend goed’.

4.3. Ter zitting heeft de inspecteur, in reactie op daartoe gestelde vragen van de rechtbank, de stelling ingenomen dat indien bij het boekenonderzoek het bedrijfspand zou zijn aangemerkt als ondernemingsvermogen in plaats van privé vermogen, dit per saldo geen invloed zou hebben gehad op het vast te stellen belastbaar inkomen. De inspecteur gaat er daarbij veronderstellerderwijs van uit dat een andere vermogensetikettering mogelijk gevolgen kan hebben voor de hoogte van de zelfstandigenaftrek en de dotatie aan de fiscale oudedagsreserve, maar dat deze gevolgen indien ze al optreden elkaar in 1988 cijfermatig zullen compenseren. De inspecteur heeft, hoewel daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld, deze stelling niet nader (cijfermatig) onderbouwd. De rechtbank acht het daarentegen juist hoogst onaannemelijk dat bedoelde gevolgen voor de zelfstandigenaftrek en de dotatie fiscale oudedagsreserve in 1988 gelijktijdig en voor hetzelfde bedrag zouden optreden. De rechtbank wijst er in dit verband voorts op dat een correctie voor de zelfstandigenaftrek eenmalig en definitief is, terwijl een hogere fiscale oudedagsreserve op enig moment weer vrijvalt ten gunste van het te belasten resultaat.

De rechtbank wijst er tenslotte op dat afgezien van de gevolgen voor de zelfstandigenaftrek en de fiscale oudedagsreserve, de vermogensetikettering tevens van belang is voor in de toekomst te realiseren boekwinst of te lijden boekverlies.

4.4. Nu de vermogensetikettering van het bedrijfspand in het onderhavige geval een aangelegenheid is van zodanig belang dat deze niet aan de aandacht van de controlerend ambtenaar kan zijn ontsnapt (zeker niet nu expliciet aandacht is besteed aan de wijze van afschrijving op het bedrijfspand) en de gevolgen voor de belastingheffing van dien aard zijn dat het voor de hand ligt om kritische opmerkingen te maken bij de keuze om het bedrijfspand als privé vermogen aan te merken (welke keuze voor de controlerend ambtenaar duidelijk is geweest, gelet op de bespreking in het controlerapport bij het onderdeel privé vermogen) stelt belanghebbende zich terecht op het standpunt dat hij er van uit mocht gaan dat bedoelde keuze bij het boekenonderzoek op zijn fiscale merites is beoordeeld.

Door vervolgens ten aanzien van bedoelde keuze generlei opmerking te maken en een correctie op dat punt achterwege te laten, heeft de inspecteur de indruk gewekt dat de keuze van belanghebbende zijn goedkeuring kon wegdragen.

4.5. Hoewel, zoals hierboven omschreven, de inspecteur de indruk heeft gewekt dat hij instemt met het aanmerken van het bedrijfspand als privé vermogen, leidt dit in het onderhavige geval niet tot het in rechte te beschermen vertrouwen dat de inspecteur in een later jaar onder toepassing van de foutenleer de gerealiseerde boekwinst niet mag belasten. Immers, gelet op de bestemming en het uitsluitende gebruik van het bedrijfspand voor de onderneming was het van aanvang af duidelijk dat belanghebbendes aandeel in het bedrijfspand niet als privé vermogen maar als verplicht ondernemingsvermogen diende te worden aangemerkt, zoals gemachtigde ter zitting ook heeft bevestigd. Alsdan wist of behoorde belanghebbende te weten (waarbij de kennis en wetenschap van zijn toenmalige adviseur aan hem worden toegerekend) dat de indruk die de inspecteur heeft gewekt bij het boekenonderzoek in 1991 dermate in strijd is met het recht, dat hij geen beroep kan doen op daardoor gewekt in rechte te beschermen vertrouwen.

4.6. Nu het beroep van belanghebbende zich beperkt tot toepassing van het vertrouwensbeginsel en de cijfermatige uitwerking in de bestreden uitspraak niet in geschil is, volgt de rechtbank het standpunt van de inspecteur.

4.7. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2006 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.dr. A.M. van Amsterdam en mr. F.H. Schraven, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E. Woltman, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,

2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.