Rechtbank Breda, 13-04-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:1175 ECLI:NL:RBBRE:2006:1176 BA4856, AWB 05/3988
Rechtbank Breda, 13-04-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:1175 ECLI:NL:RBBRE:2006:1176 BA4856, AWB 05/3988
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 13 april 2006
- Datum publicatie
- 10 mei 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2006:BA4856
- Zaaknummer
- AWB 05/3988
Inhoudsindicatie
Woz
Beroep gegrod. Er is sprake van bedrijfsmatige exploitatie van een stuk grond dat door een paardenfokkerij wordt gebruikt voor het trainen van paarden i.v.m. het fokprogramma. Op dit stuk grond is de cultuurgrondvrijstelling van toepassing.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3988
Uitspraakdatum: 13 april 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats], verweerder.
Eiser wordt hierna ook aangeduid als belanghebbende.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [straat], te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 op € 560.000.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 september 2005 de waarde gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 25 oktober 2005, beroep ingesteld.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
1.4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede namens de verweerder, de [gemachtigde].
1.6. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de verweerder.
1.7. De verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.8. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een paardenfokkerij met bijbehorende bedrijfswoning. Het perceel heeft een totale oppervlakte van 28.227 m². Van de totale oppervlakte is 700 m² toegerekend aan de woning en 9.385 m² als niet-vrijgestelde cultuurgrond aan het bedrijf. De resterende 18.142 m² wordt geacht in het kader van de landbouw bedrijfsmatig te worden geëxploiteerd en is om die reden niet in de waardering betrokken.
2.2. Naast de bedrijfswoning omvat de onroerende zaak paardenstallen, een buitenbak en diverse schuren en bergingen.
2.3. Sinds het jaar 1994 heeft belanghebbende een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer. Aan belanghebbende is met dagtekening 23 februari 2006 een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend betreffende de aanvraag om een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor een inrichting ten behoeve van het houden, fokken, stallen, trainen en africhten van paarden, gelegen aan de [straat] te [woonplaats].
3. Geschil
In geschil is de vraag of de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum juist is bepaald.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
Ter zitting hebben zij hieraan het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende:
Ik begrijp dat het stuk grond van 700 m² dat wordt toegerekend aan het woonhuis niet is vrijgesteld op als bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond. De overige grond die niet is vrijgesteld betreft een stuk grond waar de paarden ’s winsters buiten kunnen lopen en getraind worden. Het stuk grond is ongeveer 5.000 m². Er staat een stapmolen, waar jonge paarden getraind worden in het kader van het fokprogramma en er staat een paddock. Het stuk grond maakt onderdeel uit van onze agrarische activiteiten. Onder en rondom de stapmolen stond eerst gras, maar dat is platgetrapt door de jonge paarden. We zaaien het niet meer opnieuw in, omdat het toch vertrapt wordt. De paarden krijgen er hooi te eten.
Verweerder:
Het stuk van 9.385 m² wordt gebruikt voor de paardenfokkerij, maar er is geen sprake van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, omdat de grond niet gebruikt wordt voor de kweek of teelt van gewassen.
Belanghebbende bepleit een waarde van € 340.918.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge het bepaalde in art. 17 en 18, eerste lid, van de wet wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 2003 aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.2 Ingevolge art. 18, derde lid, van de Wet WOZ juncto art. 2, eerste lid, onderdeel a, Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken, wordt bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking gelaten de waarde van ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen. De bewijslast dat sprake is van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond rust op belanghebbende. In art. 220d, tweede lid, Gemeentewet is bepaald dat voor de toepassing van de cultuurgronduitzondering in art. 220d, eerste lid, onderdelen a en b, het begrip 'landbouw' wordt opgevat als in art. 1, eerste lid, onderdeel b, Pachtwet. Hof Arnhem heeft op 24 februari 1964, P. 1964, 2463 bepaald dat veehouderij (paardenfokkerij) met het doel er uitsluitend mee te fokken, landbouw is in de zin van art. 1, eerste lid, onderdeel b, Pachtwet.
4.3. Belanghebbende heeft verklaard dat de grond die aan de woning is toegerekend niet in geschil is en van de 9.385 m² die als niet-vrijgestelde cultuurgrond aan het bedrijf wordt toegerekend 5.000 m² gebruikt wordt voor de paarden.
4.4. Vaststaat dat de grond dienstbaar is aan de uitoefening van de paardenfokkerij. De uitoefening van het bedrijf geschiedt in het kader van de landbouw, belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting, er is een milieuvergunning verleend voor de door belanghebbende verrichte activiteiten en de grond wordt gebruikt voor het trainen van de paarden in verband met het fokprogramma. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie.
4.5. Belanghebbende heeft tegenover de stelling van de verweerder gemotiveerd en onweersproken gesteld dat de grond waarop de stapmolen en de paddock staan, eerder met gras ingezaaid was en hoorde tot de rest van de niet in de heffing betrokken weidegrond. Voornoemde grond wordt in de winterperiode specifiek gebruikt voor het buitenlopen en met hooi voeren van de paarden. Het stuk grond is afgescheiden van het andere grasland met geen andere reden dan om dat, in de winterperiode, te behoeden voor vernieling door toedoen van de paarden. In het afgescheiden gedeelte is het gras door het gebruik verdwenen. Na verplaatsing van de stapmolen zou er evenwel op de plaats van en in de omgeving van de stapmolen opnieuw gras gezaaid kunnen worden. Niet in geschil is dat de weidegrond geheel gebruikt wordt voor de paardenfokkerij en derhalve als cultuurgrond bedrijfsmatig geëxploiteerd wordt binnen het landbouwbedrijf. De rechtbank is van oordeel dat de loutere omstandigheid dat het gras door het gebruik als hiervoor is beschreven, is verdwenen, niet het karakter van cultuurgrond aan deze grond ontneemt.
4.6. Belanghebbende heeft er zitting onweersproken gesteld dat het stuk grond waar de stapmolen en de paddock zich bevinden 5.000 m² bedraagt. De rechtbank is van oordeel dat voor de 5.000 m² er sprake is van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, waardoor de vrijstelling op voornoemd stuk van toepassing is. Nu de verweerder een prijs per m² van € 13,20 heeft gehanteerd stelt de rechtbank de waarde van de onroerende zaak vast op € 494.000.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt de kosten op de reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Deze kosten worden becijferd op basis van het openbaar vervoer 2e klasse op een bedrag van € 17. De rechtbank acht deze kosten redelijk en in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de vastgestelde waarde tot € 494.000;
- veroordeelt de verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 17, en wijst de gemeente [woonplaats] aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en
- gelast dat de gemeente [woonplaats] het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 13 april 2006 door mr. W. Brouwer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. van Sleuwen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.