Rechtbank Breda, 25-07-2006, BC0853, AWB 06/665
Rechtbank Breda, 25-07-2006, BC0853, AWB 06/665
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 25 juli 2006
- Datum publicatie
- 24 december 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2006:BC0853
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2007:BC0314, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 06/665
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht is aangemerkt als verzekerde voor de Nederlandse volksverzekeringen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/665
Uitspraakdatum: 25 juli 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 11 januari 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.814.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2006 te [woonplaats].
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de inspecteur.
Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende, geboren in 1967, heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde het gehele jaar 2002 in Nederland. Gedurende het jaar 2002 werkte belanghebbende uitsluitend buiten Nederland. Belanghebbende werkte in het jaar 2002 als chief officer op een zogenaamde stenenstorter, een onder de Nederlandse vlag varend zeeschip, in loondienst bij [B.V.], een in Nederland gevestigde werkgever. Belanghebbende verrichtte zijn werkzaamheden op het Noorse gedeelte van het continentale plat.
2.2. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht is aangemerkt als verzekerde voor de Nederlandse volksverzekeringen.
2.3. Belanghebbende woonde gedurende het gehele jaar 2002 in Nederland en was derhalve volgens de hoofdregel van artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet en de overeenkomende bepalingen in de overige volksverzekeringswetten verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen.
2.4. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op toepassing van artikel 12 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Besluit). In dit Besluit is een eenzijdige regeling ter voorkoming van dubbele verzekerings- en premieplicht opgenomen. In het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2001, nr. 35 151 (onder meer gepubliceerd in VN 2001/17.26) is geoordeeld dat de EG-Verordening 1408/71 (Verordening) prevaleert boven de nationale wetgeving. De rechtbank is derhalve van oordeel dat voor de verzekeringsplicht voor de Nederlandse volksverzekeringen eerst gekeken dient te worden naar internationale wetgeving.
2.5. Nu Noorwegen geen deel uitmaakt van de Europese Unie is de Verordening in eerste instantie niet van toepassing. In de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte is echter bepaald dat de Verordening van toepassing alsof Noorwegen een EU-lidstaat is.
2.6. Op 4 juni 1996 te Olso is het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen inzake sociale zekerheid (Verdrag) gesloten. In dit Verdrag is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald.
“Artikel 1 Begripsomschrijving
1. Voor de toepassing van dit Verdrag:
a. wordt onder “Verordening” verstaan: de Verordening (EEG) van de Raad nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregeling op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de tussen de twee Verdragsluitende Partijen geldende respectievelijke versies;
b. (…).
Artikel 3 Personele werkingssfeer
1. Dit Verdrag is van toepassing op de personen die vallen onder de personele werkingssfeer van de Verordening.
2. (…)
Artikel 6 Algemene regel
Personen op wie de bepalingen van dit verdrag van toepassing zijn, vallen slechts onder de wetgeving van één Verdragsluitende Partij. Die wetgeving wordt vastgesteld in overeenstemming met de bepalingen van Titel II, artikelen 13 tot en met 17, van de Verordening.
Artikel 7 Werknemers op het continentale plat
1. Op een persoon die als werknemer werkt op een inrichting voor onderzoek naar en exploitatie van de natuurlijke onderzeese afzettingen op het continentale plat van een der Verdragsluitende Partijen en die op het grondgebied van die Verdragsluitende Partij woont, is de wetgeving van toepassing van die Verdragsluitende Partij, mits, wat Nederland betreft, de zetel of plaats van bedrijfsuitoefening van de onderneming of de woonplaats van degene die hem tewerkstelt, is gelegen op het grondgebied van Nederland.
2. Indien een persoon die als werknemer werkt op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij door zijn werkgever wordt gedetacheerd naar het continentale plat van een der Verdragsluitende Partijen om werkzaamheden te verrichten op een inrichting voor onderzoek naar en exploitatie van de natuurlijke onderzeese afzettingen op dat plat, terwijl de betaalde dienstbetrekking met dezelfde werkgever wordt gehandhaafd, is op deze persoon voor de duur van de werkzaamheden de wetgeving van toepassing van eerstgenoemde Verdragsluitende Partij alsof hij op het grondgebied van deze Verdragsluitende Partij werkzaam was, mits de desbetreffende werkzaamheden niet meer belopen dan een periode van twee jaar en de verklaring van detachering uiterlijk binnen de eerste zes maanden van deze periode is ingediend. Achtereenvolgende detacheringen van dezelfde werknemer door dezelfde werkgever gelden als één detachering, tenzij zij door perioden van ten minste zes maanden onderbroken zijn.
3. Voor de toepassing van Nederlandse wetgeving wordt een persoon op wie Nederlandse wetgeving van toepassing is, in overeenstemming met dit deel van het Verdrag geacht te wonen op het grondgebied van Nederland.”.
2.7. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande in 2.1 en 2.6, van oordeel dat belanghebbende onder de werkingssfeer van het Verdrag valt. De in artikel 7 van het Verdrag opgenomen uitzondering is naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing nu belanghebbendes werkzaamheden niet zijn te kwalificeren onder de in dat artikel genoemde werkzaamheden.
2.8. In artikel 6 van het Verdrag is bepaald dat voor de premieplicht gekeken moet worden naar Titel II, artikelen 13 tot en met 17 van de Verordening. In artikel 13, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Verordening is onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17 op degene die zijn beroepswerkzaamheden uitoefent aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een lidstaat vaart, de wetgeving van die Staat van toepassing is. In artikel 14ter van de Verordening zijn een aantal bijzondere regels opgenomen voor zeelieden, maar gelet op de werkzaamheden die belanghebbende verricht, komt hij niet in aanmerking voor toepassing van de in dit artikel vermelde bijzondere regels.
2.9. Nu belanghebbende werkzaam is op een onder de Nederlandse vlag varend zeeschip is hij gelet op het bepaalde in artikel 13, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Verordening in Nederland premieplichtig voor de volksverzekeringen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bepaalde in 2.4 het Besluit niet toegepast kan worden, aangezien belanghebbende onder de werkingssfeer van het Verdrag en de Verordening valt.
2.10. Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende terecht als verzekerde voor de Nederlandse volksverzekeringen is aangemerkt. Het beroep is derhalve ongegrond.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 25 juli 2006 door mr. W. Brouwer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.