Rechtbank Breda, 06-11-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:1132 BC4544, AWB 05/3858
Rechtbank Breda, 06-11-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:1132 BC4544, AWB 05/3858
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 6 november 2006
- Datum publicatie
- 18 februari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2006:BC4544
- Zaaknummer
- AWB 05/3858
Inhoudsindicatie
geen samenvatting
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3858
Uitspraakdatum: 6 november 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (België), eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 38.118.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar van 9 september 2005 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 14 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 17 oktober 2006, beroep ingesteld en daarbij is door de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
1.4. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2006.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1.6. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, geboren mei 1963, is woonachtig te [woonplaats] (België).
2.2. Belanghebbende is (vanaf oktober 2000 middellijk via [BV]) enig aandeelhouder van [BV]. Belanghebbende is ook enig aandeelhouder van BVBA, een naar Belgisch recht opgerichte vennootschap.
2.3. Tussen [BV] en [BV] is een managementovereenkomst gesloten op grond waarvan in 1998 door [BV] ƒ 98.510 is overgemaakt aan [BV].
2.4. Tussen BVBA en [BV] is ook een managementovereenkomst opgesteld met dagtekening 1 december 1998. In 1998 heeft deze overeenkomst niet geleid tot kosten voor [BV]; in 1999 is een bedrag van ƒ 12.000 gedeclareerd bij [BV] met betrekking tot projecten in België.
2.5. Belanghebbende heeft door middel van een C-biljet aangifte gedaan van een premie-inkomen van € 0. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur met toepassing van de gebruikelijkloonregeling van artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: LB) en in afwijking van de aangifte een loon van € 38.118 in aanmerking is genomen. Het premie-inkomen is vastgesteld op € 38.118.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Is op belanghebbende de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing?
2. Indien vraag 1 bevestigend beantwoord dient te worden; is het premie-inkomen op het juiste bedrag vastgesteld?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Belanghebbende:
Belanghebbende verricht alle werkzaamheden voor de BV die niet in Nederland gedaan moeten worden in België. Belanghebbende houdt wel toezicht en acquisitiebesprekingen in Nederland.
De hoogte van het fictieve loon is te hoog. Belanghebbende heeft geen onderbouwing van deze stelling omdat hij daar geen gegevens van heeft. Belanghebbende is met deze stelling niet eerder gekomen omdat hij het erg druk heeft. Hij is met twee karweien bezig in Nederland en België. Zijn financiering komt vanuit Nederland. Gevoelsmatig werkt hij meer in België.
De inspecteur:
De heffing over het fictieve loon voor wat betreft de inkomstenbelasting is niet in geschil. In het van arrest 5 september 2003 is wel fictief loon van toepassing geacht voor de premieheffing. In dat arrest komt niet de volledige premieheffing naar voren omdat belanghebbende daar 65+ is. De fictiefloon-regeling is wel van toepassing voor premieheffing.
De WAZ is niet eerder dan per 1 september 1999 aangemeld op de bijlage van de Verordening. Voor 1998 kan het niet worden toegepast. Voor 1999 pas vanaf 1 september 1999.
Het feit dat belanghebbende zelfstandige is in België brengt mee dat hij in twee landen verzekerd is. De inkomsten uit overige onroerende zaken betreffen een correctie die op de aangifte 2001 is aangebracht. Dat heeft wel betekenis voor de hoogte van het premie-inkomen en de aanslag inkomstenbelasting zelf. Overigens was dit niet eerder in geschil. In de gecombineerde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 vervalt de inkomstenbelastingcomponent. Er resteert alleen nog maar box 3-inkomen.
Belanghebbende doet voor het eerst een beroep op de hoogte van het fictieve loon. De bewijslast daarvan berust geheel op belanghebbende en aan die bewijslast heeft belanghebbende niet voldaan.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Naar ter zitting is komen vast te staan, is niet in geschil dat voor de bepaling van de verzekeringsplicht de volgende situatie is ontstaan. Belanghebbende verricht in België werkzaamheden in de hoedanigheid van zelfstandige. De werkzaamheden in Nederland worden verricht in de hoedanigheid van werknemer. Gelet op hetgeen de inspecteur hierover juist en doeltreffend in zijn verweerschrift heeft opgemerkt, leidt deze situatie ingevolge artikel 14 quater, aanhef en onderdeel b, van de te dezen van toepassing zijnde Verordening (EEG) 1408/71 in samenhang bezien met Bijlage VII van die Verordening voor belanghebbende tot zowel verzekeringsplicht in België als in Nederland. Anders dan belanghebbende betoogt staat voormelde Verordening derhalve niet aan de effectuering van de in Nederland bestaande verzekeringsplicht niet in de weg.
4.2. Met betrekking tot het in aanmerking genomen premie-inkomen overweegt de rechtbank het volgende. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 september 2003, no. 37 651, onder andere gepubliceerd in BNB 2003/379c, beslist dat Nederland het bedrag aan loon dat op grond van artikel 12a LB in aanmerking is genomen tot de grondslag kan rekenen waarover premie volksverzekeringen is verschuldigd. Belanghebbende heeft zijn eerst ter zitting ingenomen stelling dat het fictief loon op een te hoog bedrag is vastgesteld, niet ondersteund met relevante gegevens, en mitsdien, tegenover de betwisting ervan door de inspecteur, niet waargemaakt. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de inspecteur het premie-inkomen niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld en dat het beroep mitsdien ook in zoverre dient te worden verworpen.
4.3. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 6 november 2006 door mr. J.J.J. Engel, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg - Braspenning, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.