Home

Rechtbank Breda, 21-11-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:2114 ECLI:NL:RBBRE:2006:2115 BC4552, AWB 06/424

Rechtbank Breda, 21-11-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:2114 ECLI:NL:RBBRE:2006:2115 BC4552, AWB 06/424

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
21 november 2006
Datum publicatie
18 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2006:BC4552
Zaaknummer
AWB 06/424

Inhoudsindicatie

geen samenvatting

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/424

Uitspraakdatum: 21 november 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 16 januari 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.300.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2006 te [woonplaats].

Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1.1. In geschil is of de inspecteur de persoonsgebonden aftrek bestaande uit onderhoudsverplichtingen en scholingsuitgaven terecht heeft gecorrigeerd.

2.1.2. Ter zitting is vast komen te staan dat de hoogte van de arbeidskorting niet meer in geschil is.

2.2. Ten aanzien van de onderhoudsverplichtingen

2.2.1. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 een bedrag van € 4.200 opgevoerd als aftrek “betaalde alimentatie of andere onderhoudsverplichtingen”. Deze post is bij de aanslagregeling niet door de inspecteur in aftrek toegelaten.

2.2.2. Vast is komen te staan dat het opgevoerde bedrag van € 4.200 bestaat uit de door belanghebbende verschuldigde premies sociale verzekeringen (Anw en AWBZ) en geschatte bedragen aan solidariteitspremies voor het militair nabestaandenpensioen en ziektekostenverzekering. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een onderhoudsverplichting in de zin van artikel 6.3 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Dientengevolge kan belanghebbende de betalingen niet als persoonsgebonden aftrek in aftrek brengen en heeft de inspecteur de aangifte in zoverre terecht gecorrigeerd.

2.2.3. Een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 6.3 van de Wet IB 2001 en de verplichting tot het betalen van verschuldigde sociale verzekeringen of solidariteitspremies zijn naar het oordeel van de rechtbank geen gelijke gevallen. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarom niet slagen.

2.2.4. Voor zover belanghebbende zich beroept op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden beoordeeld of belanghebbende aan uitlatingen van de inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat verschuldigde premies sociale verzekeringen en geschatte bedragen aan solidariteitspremies bij belanghebbende voor aftrek in aanmerking zouden komen. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft een dergelijke afspraak of toezegging van de zijde van de Belastingdienst niet aannemelijk gemaakt. Derhalve is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schending van in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen. Dat de inspecteur belanghebbendes aangiften over andere jaren zonder nader onderzoek gevolgd heeft leidt niet tot in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen.

2.3. Ten aanzien van de scholingsuitgaven

2.3.1. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 een bedrag van € 2.500 opgevoerd als aftrek “studiekosten of andere scholingsuitgaven”, welke post tevens niet door de inspecteur bij de aanslagregeling in aftrek is toegelaten.

Belanghebbende heeft de € 2.500 als volgt gespecificeerd:

12 x € 250 (bestaande uit studietijd, telefoonkosten en reiskosten) € 3.000

wettelijke drempel € 500

€ 2.500

2.3.2. Aftrekbare scholingsuitgaven als bedoeld in artikel 6.27 van de Wet IB 2001, zijn uitgaven voor het door belanghebbende volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning, die op belanghebbende drukken.

Uit de stukken van het geding blijkt dat de studiekosten niet zijn gemaakt met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de inspecteur de aangifte terecht heeft gecorrigeerd.

2.3.3. Belanghebbendes beroep op schending van het motiveringsbeginsel kan hem in de onderhavige beroepszaak niet baten, nu deze stelling - wat er ook van zij - niet kan leiden tot een ander oordeel dan genoemd in 2.3.2.

2.4. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 21 november 2006 door mr. W. Brouwer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. R.A.M.T. Klaassen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,

2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.