Home

Rechtbank Breda, 14-06-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:950 BF0176, AWB 05/3427

Rechtbank Breda, 14-06-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:950 BF0176, AWB 05/3427

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
14 juni 2006
Datum publicatie
9 september 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2006:BF0176
Zaaknummer
AWB 05/3427

Inhoudsindicatie

geen samenvatting

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/3427

Uitspraakdatum: 14 juni 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 9 augustus 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 57.666 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van ƒ 3.253.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2006 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. In geschil is of belanghebbende een deel van de betaalde hypotheekrente (ƒ 23.463), dat betrekking heeft op een pand toebehorende aan belanghebbende en zijn echtgenote dat aan de eigen B.V. van belanghebbende ter beschikking is gesteld, kan aftrekken van de belastbare inkomsten uit eigen woning. Belanghebbende is van mening van wel; de inspecteur is van mening dat deze rente in aftrek moet komen op het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden. Het antwoord op deze vraag spitst zich in het onderhavige geval toe op het antwoord op de vraag of de aanslagregeling voor het jaar 1997, waar vragen zijn gesteld aangaande de hypotheekrenteaftrek in verband met de hypothecaire lening die is aangegaan ter verwerving van meerbedoeld pand, bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de betaalde hypotheekrente steeds als rente betaald voor de schuld van de eigen woning (eigenwoningschuld) in aftrek kan worden gebracht.

2.2. De rechtbank is van oordeel dat met de wetswijziging in 2001 (de invoering van de Wet IB 2001), ten aanzien van vermogensbestanddelen die aan de eigen B.V. ter beschikking zijn gesteld een fundamenteel andere behandeling voor de inkomstenbelasting is gekomen. Dit brengt met zich mee dat mogelijk in het verleden ingenomen standpunten of gewekt vertrouwen met betrekking tot de fiscale behandeling van met deze eigendommen samenhangende inkomsten en kosten komt te vervallen. Deze standpunten en het mogelijk gewekt vertouwen is gestoeld op de regelgeving die toen gold en met de wetswijziging heeft de wetgever een wijziging voor ogen gestaan van de behandeling van inkomsten en kosten samenhangend met aan de eigen B.V. ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen. Bovendien voorziet het overgangsrecht voor dit soort gevallen niet in een respecterende regeling voor in het verleden ingenomen standpunten of gewekt vertouwen.

Nu ervan uit gegaan moet worden dat voor het onderhavige geval bij de mogelijke standpuntbepaling voor het jaar 1997 gesteld noch anderszins aannemelijk is dat bij die standpuntbepaling rekening is gehouden met die wetwijziging, moet naar het oordeel van de rechtbank voor het jaar 2001 een nieuwe beoordeling van inkomsten en kosten samenhangend met vermogensbestanddelen die ter beschikking staan aan de eigen B.V. plaatsvinden. Het resultaat van de beoordeling in het verleden kan daarbij redelijkerwijs niet van belang zijn. Reeds op grond van dit oordeel is voor de beoordeling of de hypotheekrente in aftrek kan worden gebracht als rente betaald voor een eigenwoningschuld of als kostenpost bij de bepaling van het resultaat uit overige werkzaamheden, niet van belang hoe daarover vóór 2001 is geoordeeld. Voor dat geval is niet in geschil dat het gelijk aan de zijde van de inspecteur is.

2.3. Nu, gelet op het vorenoverwogene, de overigens door partijen aangevoerde argumenten en stellingen niet kunnen leiden tot een andere beslissing gaat de rechtbank daaraan voorbij en moet het beroep ongegrond worden verklaard.

2.4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 14 juni 2006 door mr. C.A.F.M. Stassen, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,

2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.