Rechtbank Breda, 22-12-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:1839 BF0203, AWB 06/1463
Rechtbank Breda, 22-12-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:1839 BF0203, AWB 06/1463
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 22 december 2006
- Datum publicatie
- 9 september 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2006:BF0203
- Zaaknummer
- AWB 06/1463
Inhoudsindicatie
geen samenvatting
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1463
Uitspraakdatum: 22 december 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 16 februari 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, premie Wet Arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (WAZ) en premie Ziekenfondswet (Zfw).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2006 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond voor zover het betrekking heeft op de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 en niet-ontvankelijk voor het overige.
2. Gronden
2.1 Op 20 oktober 2005 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een procedure met nummer BK 02/4990 van belanghebbende inzake de aan hem voor het jaar 1999 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. In deze procedure is door belanghebbende en de inspecteur voor het verleden, voor het jaar 1999 alsmede voor de toekomst overeenstemming bereikt met name over de wijze waarop en de mate waarin belanghebbendes uitgaven in verband met de huisvesting van zijn onderneming in aanmerking worden genomen.
2.2 Tussen partijen is in geschil of het compromis zoals neergelegd in de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 20 oktober 2005 voor het onderhavige jaar door de inspecteur op juiste wijze is toegepast.
2.3 Naar het oordeel van de rechtbank is de uitwerking die de inspecteur voor het onderhavige jaar aan het compromis heeft gegeven en zoals nader is toegelicht in het verweerschrift in overeenstemming met hetgeen te dier zake is opgenomen in voormelde uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. In zoverre is het beroep ongegrond.
2.4 De rechtbank is voorts nagaan of de uitwerking van het compromis leidt tot dusdanige resultaten dat partijen in alle redelijkheid daaraan niet kunnen worden gehouden. De rechtbank heeft met name beoordeeld of de mate waarin de door belanghebbende in werkelijkheid gedane betalingen in aftrek worden toegestaan in het compromis geen onredelijke uitkomst geeft. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de wijze waarop en de mate waarin de door belanghebbende ten behoeve van de huisvesting van zijn onderneming feitelijk verrichte uitgaven in de verrekening met de overige erfgenamen zullen worden betrokken, zoals door de inspecteur ter zitting is uitgelegd en door hem na de zitting op schrift is vastgelegd in een brief van 13 december 2006 aan belanghebbende. Uit die brief, welke naar zijn aard onlosmakelijk deel uitmaakt van het tussen partijen gesloten compromis, blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat bij de bepaling van de winst uit belanghebbendes onderneming op adequate wijze rekening zal worden gehouden met de door hem verrichte feitelijke betalingen.
2.5 Aan belanghebbende zijn over het jaar 2001 nihilaanslagen premie Wet Arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (WAZ) en premie Ziekenfondswet (Zfw) opgelegd. Nu het beroep tegen deze aanslagen niet kan leiden tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat dan de nihilaanslagen zoals die thans aan hem zijn opgelegd, heeft belanghebbende geen belang bij gegrondverklaring van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep in zoverre daarom niet-ontvankelijk.
2.6 Voor zover het beroep van belanghebbende betrekking heeft op de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2002 en 2003, overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat ten aanzien van die jaren uitspraken op bezwaar zijn gedaan, zodat op deze grond het beroep ook in zoverre niet-ont¬van¬ke¬lijk dient te worden verklaard.
2.7 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 22 december 2006 door mr. J.J.J. Engel, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.