Rechtbank Breda, 31-08-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:1408 ECLI:NL:RBBRE:2006:1409 BG6988, AWB 05/4584
Rechtbank Breda, 31-08-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:1408 ECLI:NL:RBBRE:2006:1409 BG6988, AWB 05/4584
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 31 augustus 2006
- Datum publicatie
- 15 december 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2006:BG6988
- Zaaknummer
- AWB 05/4584
Inhoudsindicatie
geen samenvatting
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4584
Uitspraakdatum: 31 augustus 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 21 oktober 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 mei 2003 tot en met 31 maart 2004 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting, tot een bedrag aan enkelvoudige belasting van € 8.332, alsmede de bij beschikking vastgestelde vergrijpboete van € 305.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van haar gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- vermindert de boete tot een bedrag van € 274.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende drijft sinds 1 mei 2003 een onderneming onder de naam [club]. Belanghebbende huurt hiertoe een onroerende zaak aan [adres] te [woonplaats]. Zij bezit een vergunning voor de exploitatie van een seksinrichting op dit adres. Belanghebbende ontvangt de prostituanten in een ontvangstruimte en voorziet hen van een gratis drankje. Zij werft prostituanten door het plaatsen van advertenties in een plaatselijk weekblad en op de plaatselijke televisie. Klachten van de prostituanten over de prostituees worden door belanghebbende behandeld. De prostituees maken gebruik van vrijwel het gehele pand, zoals de badkamer, het toilet, de woonkamer en de keuken. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat zij gemeubileerde kamers verhuurt aan de prostituees en dat de kamerhuur afhankelijk is van de duur van het gebruik van de kamer. Voor een trio wordt meer berekend omdat dan beide prostituees huur dienen te voldoen.
2.2. Belanghebbende heeft in het onderhavige tijdvak geen omzetbelasting ingehouden of afgedragen. Zij heeft in dit tijdvak wel een bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht van € 1.222.
2.3. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende kamers verhuurt aan de prostituees en of de vrijstelling van omzetbelasting van artikel 11, eerste lid, letter b, ten vijfde van de Wet op de omzetbelasting 1968 van toepassing is. Voorts is de vergrijpboete in geschil.
2.4. Naar het oordeel van de rechtbank zijn belanghebbendes activiteiten meeromvattend dan het verhuren van kamers in de in 2.3 bedoelde zin. De activiteiten van belanghebbende naast het verhuren van kamers zijn niet zodanig bijkomstig van aard dat zij geacht kunnen worden in de kamerverhuur op te gaan. Daarbij acht de rechtbank onder meer van belang dat belanghebbende, anders dan bij kamerhuur te doen gebruikelijk is, bemoeienis heeft met de gebeurtenissen in de kamer door voor een trio tweemaal kamerhuur te rekenen.
2.5. Nu is gesteld noch is gebleken dat de hoogte van de naheffingsaanslag onjuist is berekend, dient deze in stand te blijven.
2.6. In de visie van belanghebbende levert zij van omzetbelasting vrijgestelde prestaties. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat in die visie geen recht bestaat op de geclaimde aftrek van voorbelasting.
2.7. Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gezien de in 2.6 genoemde verklaring, sprake van grove schuld ter zake van het niet inhouden en afdragen van omzetbelasting. De rechtbank acht een boete van 25% van het bedrag dat volgens belanghebbende zelf ten onrechte aan aftrek van voorbelasting is geclaimd, ad € 1.222, passend en geboden.
2.8. Bij het opleggen van een boete dient de zaak te worden behandeld binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Deze termijn vangt aan op het moment waarop het (voornemen tot het) opleggen van de boete aan belanghebbende is kenbaar gemaakt. In het onderhavige geval is het opleggen van de boete kenbaar gemaakt bij kennisgeving van 14 juni 2004. Tussen deze datum en de onderhavige uitspraak door de rechtbank, zijnde 31 augustus 2006, is een periode van meer dan twee jaren gelegen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de boete van € 305 met 10% te verminderen tot € 274. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat de inspecteur in zijn brief van 23 december 2004 heeft aangegeven de beslistermijn betreffende het bezwaarschrift te verlengen tot 26 januari 2004 en dat het uiteindelijk tot 21 oktober 2005 heeft geduurd voordat op het bezwaar is beslist.
2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de inspecteur en dient te worden beslist zoals hiervoor vermeld (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37 984, VN 2005/22.6).
2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 31 augustus 2006 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.