Rechtbank Breda, 21-12-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:77 ECLI:NL:RBBRE:2006:2030 ECLI:NL:RBBRE:2006:2364 BG7104, AWB 06/3156
Rechtbank Breda, 21-12-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:77 ECLI:NL:RBBRE:2006:2030 ECLI:NL:RBBRE:2006:2364 BG7104, AWB 06/3156
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 21 december 2006
- Datum publicatie
- 16 december 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2006:BG7104
- Zaaknummer
- AWB 06/3156
Inhoudsindicatie
geen samenvatting
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3156
Uitspraakdatum: 21 december 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 4 mei 2006 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor de jaren 2001 en 2002 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar belastbaar inkomens van respectievelijk:
- 2001: uit werk en woning (hierna: box 1) van € 57.677, waarbij de persoonsgebonden aftrek per 31 december 2001 is vastgesteld op € 244.729, uit aanmerkelijk belang (hierna: box 2) van € 29.950 en uit sparen en beleggen (hierna: box 3) van € 19.383;
- 2002: uit box 1 van € 14.503, waarbij de persoonsgebonden aftrek per 31 december 2002 is vastgesteld op € 247.338 en uit box 3 van € 6.851.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede, de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 15 augustus 2000 een monumentenpand, bekend als “[pand]” te [woonplaats] (hierna: het pand) gekocht voor een bedrag van ƒ 2.391.393. Het pand is gerenoveerd voor een bedrag van in totaal ƒ 4.547.888. Vanaf 8 december 2001 verhuurden belanghebbende en zijn echtgenote een gedeelte van het pand aan [BV] (hierna: de B.V.), van welke vennootschap zij beiden 50% van de aandelen bezitten. Tussen partijen is niet in geschil dat de aankoop- en renovatiekosten van het aan de B.V. verhuurde gedeelte van het pand (hierna het winkelgedeelte van het pand) € 1.560.215 bedragen. Het winkelgedeelte van het pand is op de openingsbalans opgenomen tegen de getaxeerde waarde van € 1.300.000.
2.2. Belanghebbende en zijn echtgenote stellen dat het verschil tussen beide laatstgenoemde bedragen, ad € 260.215, vermeerderd met de aan het winkelgedeelte van het pand toe te rekenen deel van de financieringsrente dat tijdens de bouwperiode is betaald, ad € 25.206, in totaal derhalve € 285.421, is aan te merken als aanloopverlies. Van dit bedrag zou € 250.042 aftrekbaar zijn in box 1, waarvan 50%, dus € 125.021, is toe te rekenen aan belanghebbende. Volgens belanghebbende resulteert dit in een verrekenbaar verlies in box 1 per 31 december 2001 van € 72.270 en per 31 december 2002 van € 65.598. Het bedrag aan te verrekenen persoonsgebonden aftrek zou per 31 december 2001 € 299.186 en per 31 december 2002 € 305.993 belopen.
2.3. In de uitspraken op bezwaar zijn de aanslagen over 2001 en 2002 als volgt vastgesteld:
- 2001: belastbaar inkomen uit box 1 verlaagd tot € 52.751, waarbij de persoonsgebonden aftrek per 31 december 2001 is vastgesteld op € 246.435, belastbaar inkomen uit box 2 gehandhaafd op € 29.950 en belastbaar inkomen uit box 3 verhoogd tot € 24.534;
- 2002: belastbaar inkomen uit box 1 verlaagd tot € 6.672, waarbij de persoonsgebonden aftrek per 31 december 2002 is vastgesteld op € 246.570 en belastbaar inkomen uit box 3 verhoogd tot € 17.155.
2.4. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in 2001 een aanloopverlies in aanmerking mag nemen tot een bedrag van € 125.021 en of, in verband daarmee, het bedrag aan te verrekenen persoonsgebonden aftrek per 31 december 2001 en per 31 december 2002 dient te worden verhoogd.
2.5. De rechtbank overweegt dat de terbeschikkingstelling van een vermogensbestanddeel pas als werkzaamheid in de zin van artikel 3.91, eerste lid, onderdeel a van de Wet IB 2001 kwalificeert op het moment dat hiermee vermogen rendabel wordt gemaakt. In het onderhavige geval is dit moment gelegen op 8 december 2001, aangezien het winkelgedeelte van het pand vanaf dát moment aan de B.V. werd verhuurd. Van 1 januari 2001 tot 8 december 2001 viel het winkelgedeelte van het pand derhalve in box 3. De aan het winkelgedeelte van het pand toe te rekenen kosten konden in box 3 niet in aftrek worden gebracht en kunnen dan ook geen aanloopverlies met zich meebrengen. Vóór 1 januari 2001 viel het winkelgedeelte van het pand onder de vermogensbelasting en ook toen konden de kosten niet worden afgetrokken, zodat ook de periode vóór 1 januari 2001 geen aanloopverlies mee kan brengen.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 21 december 2006 door mr. D. Hund, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.