Home

Rechtbank Breda, 10-11-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:480 ECLI:NL:RBBRE:2006:2374 BM6373, 05/1524

Rechtbank Breda, 10-11-2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:480 ECLI:NL:RBBRE:2006:2374 BM6373, 05/1524

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
10 november 2006
Datum publicatie
1 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2006:BM6373
Zaaknummer
05/1524

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/1524

Uitspraakdatum: 10 november 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [plaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag

vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.994.695.

1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 31 maart 2005 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 april 2005, ontvangen bij de rechtbank op 29 april 2005, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276.

1.4. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2005 te Breda. De zaak met het procedurenummer 05/1523 is gelijktijdig behandeld.

1.7. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, diens gemachtigde mr. [gemachtigde], verbonden aan Van de Sande Berndsen te Breda, alsmede namens de inspecteur, drs. [gemachtigde].

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. De heer [directeur] is middellijk eigenaar van alle aandelen in belanghebbende (voorheen [vorige naam eiseres] B.V.), welke vennootschap tezamen met een vijftal dochterondernemingen een fiscale eenheid vormt in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De activiteiten van de door deze vennootschappen gedreven ondernemingen richten zich met name op (de handel in) designmeubelen. De heer [directeur] is tevens directeur van belanghebbende.

2.2. Te rekenen vanaf 1 januari 2001 bezit belanghebbende het volledige belang in [onderneming S] ([onderneming S]). [onderneming S] is een op 24 november 1997 door belanghebbende en de heer [directeur] naar Frans recht opgerichte vennootschap welke fiscaal bezien als transparant is aan te merken. Per 1 januari 2001 heeft de heer [directeur] zijn 50% belang in [onderneming S] verkocht aan belanghebbende.

2.3. De bezittingen van [onderneming S] bestaan nagenoeg uitsluitend uit een zeiljacht en een woning gelegen in een vakantiepark nabij [plaats] (Frankrijk). De woning is door de heer [directeur] ter gelegenheid van de oprichting in [onderneming S] ingebracht, het zeiljacht is door hem in 1998 aan [onderneming S] verkocht.

2.4. Het door belanghebbende in [onderneming S] geïnvesteerde vermogen bedraagt € 1.322.507. De waarde van de woning per 1 januari 2001 is geschat op € 1.760.786.

2.5. Ter zake van het gebruik van de woning en het zeiljacht heeft belanghebbende in het onderhavige jaar aan de heer [directeur] een bedrag groot € 11.799 in rekening gebracht, welk bedrag bestaat uit € 9.530 voor zeven weken huur van de woning en € 2.268 voor het gebruik van het zeiljacht.

2.6. Het in de aangifte aangegeven belastbare bedrag van belanghebbende ad € 1.790.029 wordt door de inspecteur gecorrigeerd met een door hem in aanmerking genomen vermomde uitdeling van winst aan de heer [directeur] van € 204.666. Het door de inspecteur vastgestelde belastbare bedrag bedroeg derhalve € 1.994.695. In zijn uitspraak op het bezwaar heeft hij de aanslag, gebaseerd op dit belastbaar bedrag, gehandhaafd.

2.7. De inspecteur heeft zijn in 2.6. bedoelde correctie als volgt gespecificeerd:

Geïnvesteerd vermogen: woning € 1.286.207

zeiljacht 36.300

Totaal € 1.322.507

Rendement op jaarbasis:

4,5% van € 1.322.507 € 59.512

Erbij: gemaakte kosten: 156.953

216.465

Af: berekende huur woning en zeiljacht 11.799

Uitdeling van winst [eiseres] B.V.: € 204.666

3. Geschil

3.1. In geschil is of in verband met de investering in de woning en het zeiljacht belanghebbende zich, ten behoeve van haar middellijk aandeelhouder, een voordeel heeft laten ontgaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3. Ter zitting is namens belanghebbende nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Ik heb geen schriftelijke bewijzen voor de stelling dat de woning is aangeschaft met de bedoeling deze als demonstratiewoning te gaan gebruiken. Wel wil ik in dit verband de belangrijkste verkoper, afkomstig uit Denemarken, als getuige oproepen. De woning is ooit verhuurd geweest aan een medewerker en een Canadese vertegenwoordiger van een potentiële klant. Ik zie geen ruimte voor een eventueel compromis. Bij een eventuele naheffing dividendbelasting zal belanghebbende deze voorlopig niet op de heer [directeur] verhalen.

3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot, naar de rechtbank begrijpt, € 1.790.029.

3.5. Ter zitting heeft de inspecteur nader geconcludeerd tot het niet langer ter discussie stellen van de in de jaarstukken van de [onderneming S] opgenomen afschrijvingen ter grootte van € 45.447 en het niet accepteren van de in de jaarstukken van [onderneming S] vermelde kostenposten ter grootte van € 23.612 en € 53.052 hetgeen naar zijn mening van invloed is op de hoogte van de belastbare winst van belanghebbende in zijn, hieronder in 3.6. vermelde, meer subsidiair ten derde getrokken conclusie.

3.6. De inspecteur concludeert uiteindelijk:

Primair tot ongegrondverklaring van het beroep;

Subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot € 1.946.346;

Meer subsidiair ten eerste tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot € 1.903.451;

Meer subsidiair ten tweede tot gegrondverklaring van het beroep; vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot € 1.899.226;

Meer subsidiair ten derde tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot € 1.790.029 + € 5.951 + € 53.052 + € 23.612 = € 1.872.644.;

Meer subsidiair ten vierde tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot € 1.807.451.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2002, nr. 36 453, onder meer gepubliceerd in V-N 2002/35.20, ontberen de door een vennootschap gedane uitgaven een zakelijk karakter indien en voorzover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder(s). Naar het oordeel van de rechtbank heeft ditzelfde criterium te gelden ten aanzien van voordelen die de vennootschap zich heeft laten ontgaan. Op de inspecteur rust in deze de bewijslast daarvan.

4.2.1. Naar het oordeel van de rechtbank is door de inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat de aanschaf van de woning geen zakelijk belang diende. Van het door belanghebbende gestelde voornemen om de woning als demonstratiewoning met betrekking tot designmeubelen, danwel ten behoeve van de ontvangst van zakelijke relaties te gaan gebruiken, is namelijk niets gebleken. De rechtbank baseert dit oordeel mede op hetgeen belanghebbende in haar beroepschrift ten aanzien van het aanschafmotief heeft gesteld: “Om uiteenlopende redenen is het gebruik van het pand door [eiseres] B.V. om relaties te ontvangen en nieuwe modellen te tonen nog niet goed van de grond gekomen”. Weliswaar is gesteld dat ooit is verhuurd aan een werknemer en een Canadese vertegenwoordiger van een potentiële klant, echter dit is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Nu zich derhalve sinds de partiële aanschaf in 1997 nog geen zakelijke aanwending heeft voorgedaan en de heer [directeur] de woning voor 1997 en nadien het gehele jaar ter beschikking staat, acht de rechtbank het door belanghebbende gestelde aanschafmotief volstrekt onaannemelijk.

4.2.2. Het door belanghebbende in verband met de aanschaf van de woning gedane

getuigenaanbod van een Deense verkoper is onvoldoende concreet en zou slechts, nu reeds door belanghebbende verklaard is dat er tot op heden nog geen sprake is van enige zakelijke aanwending, het door belanghebbende gestelde aanschafmotief kunnen bevestigen. Een dergelijke bevestiging zal het oordeel niet kunnen doen veranderen omdat de rechtbank op grond van de in 4.2.1. gegeven overweging een zwaarder gewicht toekent aan belanghebbendes in 4.2.1. aangehaalde eigen verklaring omtrent het feitelijk gebruik. Het is om deze reden dat de rechtbank aan het getuigenaanbod voorbijgaat.

4.2.3. Belanghebbende heeft ten bewijze van het zakelijk karakter van de investering gesteld dat de woning mede ter belegging is aangeschaft en verwezen naar de (nog niet gerealiseerde) waardestijging van 32% per jaar in de periode 24 november 1997 tot 1 januari 2001. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden, mede gelet op de activiteiten van belanghebbende als zuivere houdstermaatschappij, dat de kans op waardestijging van de woning bij aanschaf een rol heeft gespeeld. Overigens dient op grond van het arrest van de Hoge Raad van 8 november 1989, nr. 25 257, gepubliceerd in BNB 1990/73, het begrip “beleggen” opgevat te worden als: “het verkrijgen van de waardestijging en het rendement daarvan die bij normaal vermogensbeheer kunnen worden verwacht”. De rechtbank is van oordeel dat ook in het kader van onderhavige beoordeling er pas sprake van beleggen is als het handelen van belanghebbende tevens er op was gericht een rendement bij normaal vermogensbeheer te behalen. Nu van vorenbedoeld “beleggen” geen sprake is geweest, is er ook daarom naar het oordeel van de rechtbank geen enkel zakelijk belang mee gediend om voornoemde woning aan te schaffen.

4.2.4. Naar het oordeel van de rechtbank is door de inspecteur tevens voldoende aannemelijk gemaakt dat de aanschaf van het zeiljacht geen zakelijk belang diende nu belanghebbende geen enkel argument heeft aangedragen waarom de aanschaf van het zeiljacht een zakelijk karakter in zich zou dragen.

4.3. Nu van enig zakelijk argument niet is gebleken, en de middellijk aandeelhouder als enige de woning, en het zeiljacht tot zijn beschikking heeft, komt de rechtbank tot het oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de investeringen zijn ingegeven door de wens de persoonlijke behoeften van haar middellijk aandeelhouder te bevredigen. Hieraan doet niet af dat de heer [directeur] feitelijk gebruik heeft gemaakt van de woning en het zeiljacht en daarvoor heeft betaald.

4.4. De rechtbank is van oordeel dat een vennootschap de met de investeringen gemoeide geldsbedragen in normale zakelijke verhoudingen jaarlijks zou trachten te laten renderen. Door hier van af te zien, heeft, onder de gegeven omstandigheden, belanghebbende op grond van het in 4.1. genoemde arrest zich om onzakelijke redenen een voordeel laten ontgaan.

4.5. Onweersproken staat vast dat met de voor de woning en het zeiljacht geïnvesteerde bedragen een bijkans risicoloos rendement van 4,5% gehaald zou kunnen worden. Aangezien belanghebbende, louter vanwege het in 4.4. bedoelde aandeelhoudersmotief, desondanks hier niet voor heeft gekozen, is de rechtbank van oordeel dat het voordeel dat belanghebbende op niet zakelijke gronden aan haar middellijke aandeelhouder heeft doen toekomen, bepaald dient te worden op hetgeen de inspecteur in 2.7. heeft berekend.

4.6. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 1984, nr. 22 661, gepubliceerd in BNB 1984/326 is onder de hier geschetste omstandigheden niet van belang wat een normale reële huur zou bedragen.

4.7. De inspecteur heeft gesteld dat het in 2.7. berekende voordeel als een uitdeling van winst gekwalificeerd dient te worden. Gelet op hetgeen de inspecteur ten bewijze hiervan heeft aangedragen komt de rechtbank tot het oordeel dat, gelet op de aard van de investering en de feitelijke beschikkingsmacht door de heer [directeur], belanghebbende haar middellijk aandeelhouder een voordeel heeft doen toekomen ter grootte van € 204.666 waarvan zich zowel belanghebbende als haar middellijk aandeelhouder zich bewust zijn geweest. Die bewustheid leidt de rechtbank af uit het feit dat het de heer [directeur] is die, gezien de in 2.1. vermelde rechtsverhoudingen, de feitelijke zeggenschap binnen belanghebbende heeft. Het zich laten ontgaan van een dergelijk voordeel ten behoeve van haar middellijk aandeelhouder dient naar het oordeel van de rechtbank geduid te worden als een bewuste vermogensverschuiving van belanghebbende naar haar middellijk aandeelhouder, die, als een vermomde uitdeling van winst, het aangegeven belastbare bedrag dient te verhogen.

4.8. Aangezien de inspecteur onweersproken heeft gesteld dat de in 3.5. bedoelde uitgaven van [onderneming S] niet als een last van belanghebbende aangemerkt kunnen worden zal de rechtbank hem hierin volgen. Dit leidt echter niet tot een ander belastbaar bedrag dan vermeld in de door de inspecteur in zijn uitspraak op het bezwaar gehandhaafde aanslag. Enerzijds wordt het verlies van [onderneming S], begrepen in de winst van belanghebbende, lager maar anderzijds wordt ook de door de inspecteur toegepaste correctie lager omdat de in 2.7. bedoelde “gemaakte kosten” met dat zelfde bedrag verlaagd dienen te worden.

4.9. Aan de door de inspecteur ter zitting geopperde gedachte dat mogelijkerwijs artikel 6 van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (inwerkingtreding 29 maart 1974) toepassing kan vinden gaat de rechtbank voorbij aangezien, naar het oordeel van de rechtbank het door belanghebbende in aanmerking te nemen voordeel geacht moet worden te zijn opgekomen in binnenlandse verhoudingen en niet is te relateren aan het onroerend goed in Frankrijk.

4.10. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 10 november 2006 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. R.A.M.T. Klaassen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 23 november 2006

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,

2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.