Home

Rechtbank Breda, 26-01-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:796 AZ8740, AWB 06/2217

Rechtbank Breda, 26-01-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:796 AZ8740, AWB 06/2217

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
26 januari 2007
Datum publicatie
16 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:AZ8740
Zaaknummer
AWB 06/2217

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, een BV, heeft als enig aandeelhouder een stichting die een goed doel nastreeft. Belanghebbende heeft een uitkering aan die aandeelhouder gedaan. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet als fondswerver van de stichting kan worden aangemerkt. De uitkering is dan niet op grond van artikel 9, lid 1, letter i, van de Wet vennootschapsbelasting aftrekbaar van de winst.

Uitspraak

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/2217

Uitspraakdatum: 26 januari 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 16 maart 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2003 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. In geschil is of de betaling, gedaan in juni 2004, van € 540.000 van belanghebbende aan haar enig aandeelhouder, aftrekbaar is van de winst van het jaar 2003 op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, onderdeel i, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (de Wet).

2.2. Niet is in geschil dat de statuten van belanghebbende met betrekking tot de winstbestemming de gangbare bepalingen inhouden, namelijk, dat die winst ter vrije beschikking staat aan de aandeelhouder. Een verdere bestemming is daaraan in de statuten niet gegeven.

De statutaire doelstelling van belanghebbende luidt: "(…)

a. het doen geven van- met name gespecialiseerd talenonderwijs, het ontwikkelen van methodes voor gespecialiseerd talenonderwijs, zomede het bevorderen van het onderwijs in het algemeen, zowel in binnen- als buitenland;

b. het deelnemen in-, financieel belang nemen bij-, direktie voeren over- en de administratie voeren van andere ondernemingen;

c. het verstrekken of aangaan van geldleningen, waaronder begrepen hypothekaire geldleningen, en het aangaan van borgtochten;

alles in de ruimste zin genomen, en voorts het verrichten van alhetgeen met het vorenstaande verband houdt of daaraan bevorderlijk kan zijn.".

2.3. Blijkens de tekst van artikel 9, eerste lid, onderdeel i, van de Wet en de parlementaire behandeling van het wetsontwerp dat heeft geleid tot die wettelijke bepaling, geldt als vereiste voor de in geding zijnde aftrek, onder meer, dat de fondswervende instelling ingevolge de statuten of op grond van een schriftelijke overeenkomst verplicht moet zijn om haar winst aan een instelling als bedoeld in artikel 16, eerste of derde lid, van de Wet (hierna: de goeddoelinstelling) uit te keren (verg. MvT, Kamerstukken II 2001-2002, 28 034, nr. 3, blz. 24). Nu het de aandeelhouder in dit geval vrij staat elk jaar een andere bestemming aan de winst te geven en de doelstelling van belanghebbende hierin geen belemmering vormt, is de rechtbank van oordeel dat de statuten van belanghebbende niet de door de wetgever vereiste verplichting inhouden. De omstandigheid dat de enig aandeelhouder in belanghebbende is aan te merken als een goeddoelinstelling doet daar niet aan af; immers, ook een dergelijke aandeelhouder kan op grond van die statuten ieder jaar een andere dan de hiervoor bedoelde bestemming aan die winst geven.

2.4. De rechtbank is van oordeel dat voor het onderhavige jaar geen schriftelijke overeenkomst bestaat op grond waarvan belanghebbende verplicht is de winst geheel of nagenoeg geheel uit te keren aan een goeddoelinstelling. De rechtbank overweegt hierbij dat de overeenkomst van 24 mei 2004 tussen belanghebbende, [aandeelhouder] en [administratiekantoor], daargelaten of deze overeenkomst een dergelijke verplichting inhoudt, nu deze eerst in 2004 is aangegaan, slechts de winst ontstaan in het jaar 2004 en later kan raken en niet de winst ontstaan in het jaar 2003. Het bepaalde in artikel 7aa Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 doet aan voorgaand oordeel niet af.

2.5. Op grond van het in 2.2 tot en met 2.4 overwogene is de rechtbank van oordeel dat belanghebbendes werkzaamheid niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is gericht op het verkrijgen van gelden die, op grond van haar statuten of een schriftelijke overeenkomst, zullen worden uitgekeerd aan een goeddoelinstelling. De in geschil zijnde vraag dient derhalve ontkennend te worden beantwoord zodat het beroep ongegrond is.

2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 26 januari 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. A.J. Kromhout, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.