Home

Rechtbank Breda, 26-01-2007, AZ9081, AWB 05/4494

Rechtbank Breda, 26-01-2007, AZ9081, AWB 05/4494

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
26 januari 2007
Datum publicatie
21 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:AZ9081
Zaaknummer
AWB 05/4494

Inhoudsindicatie

Bij het horen in bezwaar is onvoldoende aandacht besteed aan feiten en omstandigheden die (mede) van belang zijn voor het onderhavige geschil. De rechtbank is van oordeel dat een adequate heroverweging niet heeft kunnen plaatsvinden doordat het horen uitsluitend heeft bestaan uit het "aanhoren". Een horen als hiervoor weergegeven is naar het oordeel van de rechtbank geen horen in de zin van artikel 7:2 van de Awb. Nu belangebbende voor dat geval heeft verzocht de zaak terug te wijzen en de rechtbank dit, nu mede een vergrijpboete in geding is, als meest gerede oordeel voorkomt, zal de rechtbank aldus beslissen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/4494

Uitspraakdatum: 26 januari 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2002 een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 4.186, alsmede bij beschikking een boete van € 1.046.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt en de inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 18 oktober 2005 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 25 november 2005, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276.

1.4. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar directeur, alsmede de inspecteur.

1.7. Partijen hebben ieder ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan aan de rechtbank en de wederpartij overgelegd. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. [aandeelhouder1] en [aandeelhouder2] zijn middels hun persoonlijke holding BV's ieder 50% aandeelhouder in belanghebbende en bestuurder van belanghebbende. Belanghebbende verricht financiële diensten in de vorm van adviezen en bemiddeling.

2.2. Belanghebbende doet per kwartaal aangifte voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen. Voor het onderhavige jaar is volgens de vijf loonbelastingkaarten in totaal aan loonbelasting en premie volksverzekeringen ingehouden € 34.157. Volgens de aangiften voor het onderhavige jaar is een totaal bedrag aan loonbelasting en premie volksverzekeringen aangegeven en afgedragen van € 29.971.

2.3. [aandeelhouder1] en [aandeelhouder2] hebben beide een rekening courant met belanghebbende. Deze rekening courant draagt een rente van 5%.

2.4. De salarissen van [aandeelhouder1] en [aandeelhouder2] voor de maanden november en december van het onderhavige jaar zijn in rekening courant geboekt.

2.5. De inspecteur heeft met betrekking tot het verschil aan loonbelasting tussen de aangiften en de loonbelastingkaarten ad € 4.186 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd met een boete van 25%.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Is belanghebbende in bezwaar gehoord in de zin van artikel 7:2 van de Awb?

3.1.2. Zijn de naheffingsaanslag en de boete terecht opgelegd?

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voorzover zij daar ter zitting van zijn afgeweken of aan hebben toegevoegd verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en naar de rechtbank begrijpt, voor alle gevallen tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boete dan wel terugwijzing.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ter zitting is komen vast te staan dat met betrekking tot de waarde van de salarisboeking in rekening courant voor de maanden november en december, feiten en omstandigheden van belang zijn die in bezwaar alsmede thans in beroep niet dan wel onvoldoende aan bod zijn geweest. Het betreft feiten en omstandigheden die ook in latere tijdvakken een rol spelen, maar in het onderhavige tijdvak door de inspecteur niet in de beschouwing zijn meegenomen. Nu de uitspraken op bezwaar betreffende die andere tijdvakken door de inspecteur zijn aangehouden in afwachting van de beslissing inzake het onderhavige tijdvak en onduidelijk is welke die feiten en omstandigheden zijn, is de rechtbank met belanghebbende van oordeel dat het bezwaar inzake de onderhavige naheffingsaanslag in samenhang en derhalve tezamen met de bezwaren inzake die andere tijdvakken behandeld moet worden en dat daarop gelijktijdig moet worden beslist.

4.2. Nu niet in geschil is dat bij het horen in bezwaar onvoldoende aandacht is besteed aan de in 4.1 bedoelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een adequate heroverweging niet heeft kunnen plaatsvinden doordat het horen uitsluitend heeft bestaan uit het "aanhoren". De omstandigheid dat het verslag van het horen mede is ondertekend door de [[aandeelhouder1]] doet hier niet aan af nu aannemelijk is dat deze enkel heeft ondertekend ter bevestiging dat hetgeen in het verslag is beschreven, de "uiteenzetting", ook daadwerkelijk hetgeen is geweest dat ter sprake is gekomen.

4.3. Een horen als in 4.2 weergegeven is naar het oordeel van de rechtbank geen horen in de zin van artikel 7:2 van de Awb zodat de eerste in geschil zijnde vraag in de door belanghebbende voorgestane zin moet worden beantwoord. Nu belangebbende voor dat geval heeft verzocht de zaak terug te wijzen en de rechtbank dit, nu mede een vergrijpboete in geding is, als meest gerede oordeel voorkomt, zal de rechtbank aldus beslissen.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt de inspecteur op opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 26 januari 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. W. Brouwer en mr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E. Woltman, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosh.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.