Rechtbank Breda, 31-01-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:1266 AZ9146, AWB 06/460
Rechtbank Breda, 31-01-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:1266 AZ9146, AWB 06/460
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 31 januari 2007
- Datum publicatie
- 22 februari 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2007:AZ9146
- Zaaknummer
- AWB 06/460
Inhoudsindicatie
PVMU gegrond. Urencriterium: hoewel de werkzaamheden van belanghebbende slechts beperkt behoren tot de hoofdactiviteiten van de Vof, zijn zij in onderling verband en samenhang beschouwd niet van hoofdzakelijk ondersteunende aard.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/460
Uitspraakdatum: 31 januari 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 15 december 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, en op het bewaar van belanghebbende tegen de aan haar over dat jaar opgelegde aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2006 te [woonplaats] en op
17 januari 2007 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 18.011, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen
daarvan in aanmerking zijn genomen;
- vermindert de aanslag premie arbeidsongeschiktheid zelfstandigen tot een berekend naar een premie-inkomen van € 26.579, met inachtneming van het premievrij bedrag van
€ 13.160;
- veroordeelt de verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 966, onder aanwijzing van de Staat die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt.
2. Gronden
2.1 Belanghebbende heeft op 1 januari 2001 samen met haar echtgenoot een vennootschap onder firma (hierna: Vof) opgericht. De Vof heeft volgens de oprichtingsakte als doel het aanbieden van onderwijskundige expertise. De Vof verzorgt hiertoe o.a. activiteiten op het gebied van remedial teaching en studiebegeleiding.
2.2 In de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002 heeft belanghebbende een bedrag ad. € 6.735,- in aanmerking genomen als zelfstandigenaftrek en een bedrag van € 4.233 gedoteerd aan de fiscale oudedagsreserve.
2.3 Niet in geschil is dat belanghebbende als ondernemer winst geniet en dat zij recht heeft op de onder 2.2 gemelde faciliteiten indien zij voldoet aan het zogenaamde urencriterium.
2.4. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn verbonden personen in de zin van artikel 3.6 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001). Dit brengt mee dat voor de toetsing aan het urencriterium belanghebbendes werkzaamheden ten behoeve van de Vof niet in aanmerking komen indien de werkzaamheden hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.
2.5 Bij, zoals zich in dezen voordoet, een andersluidend standpunt van de inspecteur rust op belanghebbende – naar uit de parlementaire geschiedenis van artikel 3.6 van de Wet IB 2001 blijkt – de last te bewijzen dat haar werkzaamheden niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn dan wel het niet ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.
2.6 Bij wat zou kunnen worden aangeduid als het verrichten van primair werk op het gebied van de ‘core business’ of ‘hoofdwerkzaamheden’ van het bedrijf van de Vof, zijnde het door hoog opgeleide personen geven van onderwijskundige begeleiding, therapie en remedial teaching, was belanghebbende – die niet zelf een dergelijke hoge opleiding heeft genoten – slechts in beperkte mate actief. De werkzaamheden die belanghebbende voor de Vof verrichtte zijn in dat licht bezien en als elke werkzaamheid op zichzelf wordt beschouwd hoofdzakelijk van ondersteunende aard.
2.7 Belanghebbende maakt echter met hetgeen zij heeft aangevoerd en overgelegd (waaronder haar agenda over het jaar 2002) aannemelijk dat haar werkzaamheden in onderling verband en samenhang beschouwd dermate wezenlijk en (mede)beleidsbepalend zijn geweest dat zij aldus beoordeeld, en in ieder geval voor meer dan 30%, van meer dan ondersteunende aard zijn.
2.8 Daarbij heeft de rechtbank vooral ook gelet op de essentiële en zelfstandige rol die belanghebbende vervulde bij de organisatie van de werkzaamheden van de Vof, het personeelsbeleid, en de contacten met (potentiële) klanten. Activiteiten die in wezen het management van de onderneming betreffen en die zeker met het oog op de in 2002 gerealiseerde forse groei (zowel voor wat betreft de omzet als het aantal medewerkers) voor de ondernemingsuitoefening van groot belang waren.
2.9. Nu de rechtbank van oordeel is dat de werkzaamheden van belanghebbende niet hoofdzakelijk van ondersteunde aard zijn, en artikel 3.6, tweede lid, onderdeel a van de Wet IB 2001 reeds hierom toepassing mist, komt zij niet toe aan de vraag of in het onderhavige geval sprak is van een ongebruikelijk samenwerkingverband.
2.10 Belanghebbende voldoet aan het urencriterium. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966, (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van nadere schriftelijke inlichtingen, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 31 januari 2007 door mr. drs. F.J.P.M. Haas, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.