Home

Rechtbank Breda, 15-02-2007, BA2030, AWB 06/1641

Rechtbank Breda, 15-02-2007, BA2030, AWB 06/1641

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
15 februari 2007
Datum publicatie
2 april 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BA2030
Zaaknummer
AWB 06/1641

Inhoudsindicatie

Met ingang van 1 juli 2005 gelden voor bestelauto’s dezelfde tarieven motorrijtuigenbelasting als voor personenauto’s. Artikel 24b MRB maakt daarop een uitzondering voor bestelauto’s van ondernemers: indien de ondernemer de bestelauto meer dan bijkomstig bezigt in het kader van zijn onderneming, gelden lagere tarieven. Volgens de rechtbank is het verschil in behandeling van particulieren en ondernemers niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel van EVRM of IVBPR. Het voorkomen van oneigenlijk gebruik van de regeling voor grijze kentekens is voldoende rechtvaardiging voor de genomen maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/1641

Uitspraakdatum: 15 februari 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

In één geschift vervatte uitspraken van de inspecteur van 20 maart 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (MRB) voor de tijdvakken 7 oktober 2005 tot en met 6 november 2005 en 7 november 2005 tot en met 6 februari 2006.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2007. Aldaar is toen verschenen en gehoord de inspecteur.

Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 21 december 2006, aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende stelt dat sprake is van ongeoorloofde ongelijke behandeling van particulieren, die houder zijn van een bestelauto, ten opzichte van ondernemers, aangezien ondernemers geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd zijn.

2. Voor het tijdvak 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 geldt ten aanzien van bestelauto’s het volgende:

? Op grond van het bepaalde in artikel 24 MRB gelden voor bestelauto’s dezelfde tarieven als voor personenauto’s.

? Artikel 23 MRB bepaalt dat de tarieven voor personenauto’s zijn:

bij een eigen massa in over een tijdvak van vermeerderd met per 100 kg eigen kilogrammen drie maanden massa

van boven

500 of minder € 12,07

600 € 16,35

700 € 20,77

800 € 27,12

900 tot en met 3200 € 36,08 € 9,70 900 kg

3300 en meer € 266,31 € 6,75 3300 kg

? Artikel 24b MRB bepaalt:

“1. In afwijking van artikel 24 bedraagt op verzoek de belasting die voor een bestelauto wordt geheven van een ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, niet zijnde een persoon die ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 met betrekking tot een bepaalde levering als ondernemer wordt aangemerkt, die de bestelauto meer dan bijkomstig bezigt in het kader van zijn onderneming:

bij een eigen massa in over een tijdvak van Vermeerderd met per 100 kg eigen kilogrammen van drie maanden massa boven

500 of minder € 27,67

600 tot en met 1000 € 33,84 € 4,33 600 kg

1100 tot en met 2000 € 55,59 € 4,65 1100 kg

2100 tot en met 2700 € 102,49 € 5,01 2100 kg

2800 en meer € 135,67 € 1,16 2800 kg”

3. Voor de tijdvakken vanaf 1 januari 2006 geldt een vergelijkbaar verschil in tariefstelling tussen ondernemers en niet-ondernemers. Door de tariefstelling bij hogere gewichtsklassen is het tarief voor bestelauto’s van artikel 24b MRB aanmerkelijk lager dan dat van artikel 23 MRB.

4. Wijziging van het regime voor grijze kentekens is voorgesteld bij het Belastingplan 2005. Aan de wetsgeschiedenis is het volgende te ontlenen:

4.1. In het Belastingplan 2005 was oorspronkelijk voorgesteld om de tariefvoordelen voor bestelauto’s ten opzichte van personenauto’s geheel te laten verdwijnen. De memorie van toelichting vermeldt:

“Grijze kentekens en reductie verkeersemissie

Voor de financiering van de verlaging van de winstbelasting is gekozen voor een tweede maatregel binnen de ondernemerssfeer die ten gunste komt van het milieu. Het belastingvoordeel aangaande hoofdsom MRB en de brandstoftoeslag MRB van bestelauto's ten opzichte van personenauto's wordt opgeheven en de bestelauto wordt in de BPM-heffing betrokken (…)

Bij de keuze tot aanpassing van het belastingregime van grijze kentekens in het kader van deze grote Vpb-verlaging heeft een aantal belangrijke overwegingen een rol gespeeld.

Ten eerste is het verschil in gebruik en van de technische uitrusting en inrichting van bestelauto's en personenauto's de laatste decennia steeds kleiner geworden. Een substantieel andere behandeling is daarom niet goed te rechtvaardigen.

Als tweede kan worden genoemd het wegnemen van oneigenlijk gebruik. Op de aanschaf van bestelauto's wordt thans geen belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) geheven. De huidige tarieven van de motorrijtuigenbelasting (MRB) zijn voor bestelauto's aanzienlijk lager dan voor personenauto's. Als gevolg van deze situatie is een bestelauto voor de eigenaar aanmerkelijk goedkoper dan een personenauto met hetzelfde gewicht en dezelfde brandstofsoort. Dit verschil leidt er verder toe dat een aanzienlijk aantal bestelauto's onbedoeld wordt gebruikt als personenauto. Dit onbedoeld gebruik is inmiddels gestegen tot zo'n 20% oftewel 20% van de bestelauto's worden als personenauto's gebruikt.

In de derde plaats gaat het om een betere toepassing van het profijtbeginsel. De gebruikers van bestelauto's betalen nu maar 40% van de maatschappelijke kosten die ze veroorzaken. Dit wordt naast het veelal hogere gewicht ook veroorzaakt door de veel hogere kilometrages. Het ontbreken bij bestelauto's van de voor personenauto's wel geldende brandstoftoeslagen voor diesel- en LPG-auto's leidt ertoe dat bijna alle bestelauto's op diesel rijden. De milieueffecten van het gebruik van personen- en bestelauto's zijn vergelijkbaar. Door de grijze kentekenauto's ook (meer) vergelijkbaar te belasten betalen ze meer de maatschappelijke kosten die ze veroorzaken.

In de vierde plaats leiden de voorgestelde maatregelen tot een vergroening van het fiscale stelsel (verschuiving van belasting op winst naar groene belastingen) en tot positieve milieueffecten. De verwachting is dat door bestelauto's gelijk te behandelen als personenauto's in de MRB en BPM het aandeel benzine in de brandstofmix zal toenemen. (…). De afschaffing van het MRB- en BPM-voordeel voor bestelauto's is aanvullend op de vergroeningsmaatregelen die zijn opgenomen in de beleidsnota Verkeersemissies (Kamerstukken II 2003/2004, 29 667, nr. 1).

De budgettaire opbrengst van de afschaffing van het MRB-voordeel bedraagt € 580 mln en de opbrengst van het afschaffen van het BPM-voordeel bedraagt structureel € 600 mln. Om een verstoring van de bestelautomarkt te dempen vindt de invoering van de BPM-heffing gefaseerd (in drie jaar) plaats. In verband met het overgangsrecht in de MRB is de MRB-opbrengst in 2005 niet € 580 mln, maar € 480 mln (zie de artikelsgewijze toelichting). De gehele opbrengst - inclusief het deel van het oneigenlijk gebruik - wordt volledig teruggesluisd in de ondernemingssfeer via een generieke lastendrukverlaging voor ondernemers.” (Kamerstukken II 2004/05, 29 767, nr. 3, VN 2004/49.2)

4.2. De Tweede Kamer heeft bij motie verzocht om de afschaffing van de grijs-kentekenregeling anders vorm te geven. Deze “motie Verhagen” luidde, voor zover te dezen van belang, als volgt:

“De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de regering op koers ligt met de hervormingsagenda die moet leiden tot meer werk, minder regels en een grotere participatie van burgers;

van mening, dat op onderdelen de hervorming aan kracht en effect kan winnen;

verzoekt de regering de volgende wijzigingen in de begroting voor 2005 en volgende jaren aan te brengen: (…)

– het grijs kenteken te behouden voor ondernemers en mensen die voor hun handicap een aangepaste auto nodig hebben; (…)”

(Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800, nr. 4)

4.3. De motie is ingediend tijdens een debat over de begroting 2005 en is als volgt toegelicht:

“Bij de financiering van de belastingverlaging mag het MKB niet overmatig belast worden met de afschaffing van het grijze kenteken. Vandaar dat wij samen met VVD en D66 met alternatieve voorstellen zullen komen.” (Algemene politieke beschouwingen 28/9/2004, bl. 21).

4.4. Het kabinet heeft het voorstel overgenomen. Dat heeft geleid tot het voorstel voor een speciaal regime voor ondernemers in de tweede nota van wijziging. Het voorstel is onder meer als volgt gemotiveerd:

“Deze tweede nota van wijziging bij het belastingplan strekt er in de eerste plaats toe om de lastenverhoging die voortvloeit uit de afschaffing van grijze kentekens ingevolge dit belastingplan, voor zowel de BPM als de motorrijtuigenbelasting ongedaan te maken voorzover het grijze kentekens voor ondernemers betreft, een en ander teneinde het onbedoelde gebruik van het grijze kenteken door particulieren te bestrijden. Voorts verhoogt deze nota van wijziging de motorrijtuigenbelasting voor grijze kentekens met 50 miljoen euro. De beide voorgaande maatregelen maken deel uit van de motie Verhagen c.s. (…) Hierna wordt vervolgens ingegaan op de vormgeving van het wegnemen van het onbedoeld gebruik van grijze kentekens en van de verhoging van de MRB voor grijze kentekens (…).

2. Vormgeving wegnemen onbedoeld gebruik grijze kentekens

2.1. Afweging met betrekking tot de vormgeving

Bij brief van 4 oktober jl. van de Minister-president (kenmerk 04M69224) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake de uitvoering van de motie Verhagen c.s. heeft het kabinet onder andere aangegeven het wegnemen van het onbedoeld gebruik van grijze kentekens te willen realiseren door een nieuwe investeringsaftrek voor bestelauto's en een extra kostenaftrek in de IB/Vpb-sfeer. Hiermee zou het voordeel van de grijze kentekens gericht bij echte ondernemers terecht kunnen komen, die via de IB/Vpb goed gevolgd kunnen worden door de Belastingdienst. Hierbij speelde een belangrijke rol dat wij grote aarzelingen hadden bij de vraag of de koppeling van het voordeel van de grijze kentekens aan het hebben van een BTW-nummer waarborgen bood om de ingezette besparing van € 300 mln te realiseren. Onderkend was toen ook dat aspecten zoals het maken van winst en het marginale tarief bij ondernemers in de inkomstenbelasting bij de vormgeving van een investeringsaftrek en extra kostenaftrek bijzondere aandacht zouden vragen; dit met het oog op de mogelijkheden voor een "1 op 1"-compensatie. Bij de nadere vormgeving van de faciliteiten in de IB/Vpb is gebleken dat ten einde zo veel mogelijk rekening te houden met een "1 op 1"-compensatie er een ingewikkeld en complex bouwwerk van regelingen ontstaat; een regeling die weliswaar aansluit bij de echte ondernemer, maar niet begrijpelijk is en veel vragen zou oproepen.

Omdat de koppeling van het voordeel van het grijze kenteken aan het BTW-nummer op zich te veel ruimte laat voor onbedoeld gebruik en daarom onvoldoende waarborgen voor het realiseren van de ingezette opbrengst biedt, is bezien onder welke bijkomende voorwaarden toch voor ondernemers een teruggaafregeling in de BPM en een verlaagd tarief in de MRB voor grijze kentekens mogelijk zou zijn. Dit blijkt alleen mogelijk te zijn door het behoud van het voordeel van grijze kentekens in de vorm van een teruggaafregeling BPM te koppelen aan een breder en scherper toezicht vooraf bij het verlenen van het BTW-ondernemerschap en een scherpere controle en handhavingsbeleid achteraf; dit in combinatie met aanvullende voorwaarden, zoals het meer dan bijkomstig gebruiken van de bestelauto in de onderneming. Dit veronderstelt wel dat er enerzijds een bij de Belastingdienst totaal nieuw en zeer omvangrijk registratiesysteem voor het verlenen van een teruggave van BPM voor grijze kentekens aan ondernemers in het leven zal moeten worden geroepen en anderzijds er een intensivering en uitbreiding van de controle en het handhavingsbeleid op het BTW-ondernemerschap en de bedoelde aanvullende voorwaarden zal moeten plaatsvinden. De hiermee gemoeide uitvoeringskosten bedragen structureel € 9,5 mln.

Ondanks deze uitvoeringslasten heeft het kabinet uiteindelijk gekozen voor de route via de BPM en MRB. Belangrijke overwegingen die daarbij een rol hebben gespeeld, zijn het zoveel mogelijk realiseren van de wens van een "1 op 1"-compensatie, zoals deze in de Tweede Kamer en door werkgeversorganisaties is geuit, enerzijds en het kunnen inbouwen van waarborgen voor een adequaat handhavingsbeleid van deze regelingen anderzijds.”(…)

2.3. Tariefonderscheid in de motorrijtuigenbelasting voor grijze kentekens tussen bestelauto's van ondernemers en bestelauto's van particulieren (artikel XVIa)

De afschaffing van het grijze kenteken voor particulieren treedt in werking, zoals hiervoor gesteld, op een bij koninklijk besluit te bepalen datum, bijvoorbeeld medio 2005. Voor particuliere houders van bestelauto's brengt dat mee dat op die datum het tarief van de motorrijtuigenbelasting wordt verhoogd tot het tarief dat voor de motorrijtuigenbelasting van personenauto's geldt. Voorts brengt deze nota van wijziging per die datum een tariefonderscheiding aan in het tarief van de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto's, tussen bestelauto's van ondernemers en bestelauto's van particulieren. Op deze wijze wordt bereikt dat, zoals beoogd, van de tariefverhoging op die datum van de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto's, bestelauto's van ondernemers zijn uitgezonderd.

Voor het ondernemersbegrip knoopt het tariefonderscheid in de motorrijtuigenbelasting - evenals naar hiervoor is toegelicht de teruggaaf van BPM - aan bij de ondernemer in de zin van (artikel 7 van) de Wet op de omzetbelasting 1968. De toepassing van het ondernemerscriterium voor de motorrijtuigenbelasting volgt in beginsel de BPM-status van de auto, met dien verstande dat voor auto's ouder dan vijf jaar voor de toepassing van de motorrijtuigenbelasting, anders dan voor de toepassing van de BPM, het fiscale statusonderscheid gemaakt blijft worden.” (Kamerstukken II 2004/05, 29 767, nr. 9 VN 2004/56.2)

5. Belanghebbende stelt dat de wettelijke regeling in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat ondernemers en niet-ondernemers bij identiek gebruik van een identiek voertuig verschillend worden behandeld.

5.1. De rechtbank is op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk niet bevoegd de innerlijke waarde van de wet te beoordelen. Daarnaast verbiedt artikel 120 van de Grondwet de rechter een wettelijke regeling te toetsen aan het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel of aan het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur. De rechtbank kan echter wel toetsen aan het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel zoals dat is vastgelegd in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol en van artikel 26 van het Internationale verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en neemt aan dat belanghebbende daar een beroep op beoogt te doen.

5.2. In dit kader stelt de rechtbank voorop dat de verdragsrechtelijke bepalingen uit het EVRM en het IVBPR omtrent gelijke behandeling niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbieden, doch slechts die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Hierbij verdient opmerking dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van de bedoelde verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd, en of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (vgl. EHRM 22 juni 1999, nr. 46757/99, zaak Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398, HR 12 juli 2002, nr. 35900, BNB 2002/399, en HR 12 juli 2002, nr. 36254, BNB 2002/400).

5.3. Uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis blijkt dat de regering oorspronkelijk voornemens was om voor alle bezitters van bestelauto’s de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting af te schaffen en de ondernemers daarvoor te compenseren met een verlaging van de winstbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank zou een dergelijke generieke regeling niet in strijd zijn geweest met het gelijkheidsbeginsel. Tevens blijkt uit de wetsgeschiedenis dat het voorstel mede was ingegeven door de constatering dat bestelauto’s – oneigenlijk - in toenemende mate als personenauto’s werden gebruikt en dat op aandrang van de Tweede Kamer de generieke verlaging van de winstbelasting (deels) is vervangen door een regeling waarbij een verlaagd tarief MRB werd ingevoerd voor uitsluitend ondernemers, omdat door het oorspronkelijke voorstel ondernemers in het midden- en kleinbedrijf onevenredig zwaar zouden worden getroffen.

5.4. De rechtbank is van oordeel dat het voorkomen van oneigenlijk gebruik van de regeling voor grijze kentekens voldoende rechtvaardiging is voor de genomen maatregel en dat de wetgever goede redenen had om de maatregel niet te laten gelden voor ondernemers die een bestelauto meer dan bijkomstig bezigen in het kader van hun onderneming, nu oneigenlijk gebruik zich bij die groep blijkbaar in het algemeen niet voordoet. Derhalve is de wetgever met het aldus vormgeven van de regeling binnen de hiervoor bedoelde aan hem toekomende ruime beoordelingsmarge gebleven.

6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 15 februari 2007 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mrs. A.J. Kromhout en C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.