Home

Rechtbank Breda, 15-02-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:1682 BA2043, AWB 06/68

Rechtbank Breda, 15-02-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:1682 BA2043, AWB 06/68

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
15 februari 2007
Datum publicatie
2 april 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BA2043
Zaaknummer
AWB 06/68

Inhoudsindicatie

directeuren/aandeelhouders zijn in 2002 metterwoon naar Belgie vertrokken. Als kantooradres van belanghebbende wordt het woonadres van de beide directeuren/aandeelhouders opgegeven. Daar arriveert ook de post en wordt de administratie bijgehouden. In Nederland wordt niet langer over een kantoor of anderszins beschikt. Wel vindt van tijd tot tijd overleg plaats ten kantore van de Nederlandse fiscaal adviseur.

De rechtbank stelt vast dat onder de gegeven omstandigheden ten aanzien van belanghebbende sprake is van een dubbele vestigingsplaats, welke, op grond van het bepaalde in art. 4, lid 4 van het Nederlands-Belgisch belastingverdrag van 1970, wordt opgelost ten gunste van Belgie. Nu belanghebbende niet langer kan gelden als inwoner van Nederland dient, op grond van bepaalde in art. 15 c Wet Vpb., te worden afgerekend over de stille reserves.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige Belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/68

Uitspraakdatum: 15 februari 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 2 december 2005, op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting, waarbij het belastbaar bedrag nader is vastgesteld op € 171.772.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende zijn gemachtigde te [woonplaats], alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende exploiteerde begin 2002 een bistro in [woonplaats]. Medio 2002 werd de onderneming beëindigd en werden het pand waarin de onderneming werd uitgeoefend, alsmede de inventaris en goodwill, verkocht. Ter zake van de boekwinst werd een herinvesteringreserve gevormd tot een bedrag groot € 356.457. Op 2 augustus 2002 zijn de beide aandeelhouders van belanghebbende naar België geëmigreerd.

2.2. In geschil is het antwoord op de volgende vier vragen:

1. heeft belanghebbende de door de inspecteur gevraagde inlichtingen niet verstrekt zodat de bewijslast krachtens artikel 25, lid 6 en 27e van de AWR moet worden omgekeerd?

2. heeft belanghebbende de op haar rustende bewaarplicht in de zin van artikel 52 van de AWR geschonden?

3. is terecht een herinvesteringreserve gevormd?

4. is [belanghebbende] B.V. niet langer inwoner van Nederland en uit dien hoofde verplicht af te rekenen op de voet van artikel 15c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb.)?

De rechtbank zal als eerste de vierde vraag beantwoorden.

2.3. Belanghebbende is opgericht naar Nederlands recht en in zoverre op grond van artikel 2, lid 4 van de Wet Vpb., inwoner van Nederland. Na het vertrek, in augustus 2002, van de beide directeuren van en aandeelhouders in belanghebbende naar België, beschikte de vennootschap in Nederland niet langer over werkruimte, een kantoor of andere plaats die haar ten behoeve van haar activiteiten ter beschikking stond. Voorts is, blijkens opgave aan de Belgische Kamer van Koophandel, belanghebbende gevestigd op het woonadres van de aandeelhouders/directeuren in België, wordt de dagelijkse gang van zaken van belanghebbende op dat adres gevoerd, hetgeen blijkt uit de adressering van een tweetal verklaringen van makelaars, en de omstandigheid dat afspraken op dat adres worden bijgehouden. In Nederland werd nog slechts beschikt over een postadres ten kantore van de gemachtigde en was belanghebbende eveneens ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Mede in het licht van de, na het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten, zeer beperkte omvang van de activiteiten van belanghebbende verbindt de rechtbank aan deze feiten en omstandigheden de gevolgtrekking dat de feitelijke of werkelijke leiding van belanghebbende zich vanaf augustus 2002 in België bevond.

2.4. Hetgeen ter zake door belanghebbende is aangevoerd, inhoudende dat regelmatig bijeenkomsten plaatsvonden ten kantore van de gemachtigde tussen gemachtigde en de beide directeuren/aandeelhouders, alwaar beleidsbeslissingen werden genomen, kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat daarmee Nederland als het land zou moeten blijven gelden waar zich de plaats van werkelijke leiding van belanghebbende zou bevinden. Voor de beoordeling waar de plaats van de werkelijke leiding is gelegen wordt niet uitsluitend gekeken naar de plaats waar de beslissingen tot stand komen maar is tevens van belang waar deze beslissingen gevormd worden. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat die activiteiten in België plaatsvinden.

2.5. Op grond van het in 2.3 en 2.4 geoordeelde is sprake van een dubbele vestigingsplaats. Voor de toepassing van het Nederlands-Belgisch belastingverdrag van 1970 moet op grond van het bepaalde in artikel 4, vierde lid van dat verdrag, in dat geval, belanghebbende geacht worden inwoner te zijn van de staat waar de plaats van haar werkelijke leiding is gelegen, in het onderhavige geval derhalve van België. Nu ervan uit moet worden gegaan dat belanghebbende in het onderhavige jaar inwoner van België is geworden moet er tevens op grond van het genoemd verdrag en na te noemen artikel 15c, vanuit worden gegaan dat belanghebbende niet meer kan worden aangemerkt als inwoner van Nederland. Voor een dergelijke situatie bepaalt artikel 15c van de Wet Vpb. dat dan “de bestanddelen van zijn vermogen (…) op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het ophouden van het hiervoor bedoelde inwonerschap geacht te zijn vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.”. Het antwoord op de hiervoor onder 2.2, onder 4 geformuleerde vraag luidt in zoverre bevestigend en het gelijk is in zoverre aan de inspecteur.

2.6. Nu op grond van de beantwoording van de vierde vraag het gelijk aan de zijde van de inspecteur is en voor dat geval de aanslag niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld, gaat de rechtbank voorbij aan de overige in geschil zijnde vragen. Beantwoording van deze vragen kan immers niet leiden tot een andere beslissing.

2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 15 februari 2007 door mr. D. Hund, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.