Rechtbank Breda, 01-03-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:1704 ECLI:NL:RBBRE:2007:3672 BA2521, AWB 06/935
Rechtbank Breda, 01-03-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:1704 ECLI:NL:RBBRE:2007:3672 BA2521, AWB 06/935
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 1 maart 2007
- Datum publicatie
- 10 april 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2007:BA2521
- Zaaknummer
- AWB 06/935
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar inkomsten uit prostitutie genoten. Zij heeft daarvan toen geen administratie bijgehouden. Deze heeft zij op een later tijdstip gereconstrueerd. Met toepassing van omkering van de bewijslast heeft de inspecteur een bedrag aan omzet bijgeteld. Naar het oordeel van de rechtbank is deze bijtelling echter naar willekeur vastgesteld. De bijtelling was nergens op gebaseerd.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/935
Uitspraakdatum: 1 maart 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 10 januari 2006 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.862 en de daarbij genomen boetebeschikking ten bedrage van € 750.
Zitting
Het onderzoek ter zitting, waar de zaken met de procedurenummers 06/935 tot en met 06/938 tegelijk zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 15 februari 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar alsmede de boetebeschikking;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.458;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 215, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. De inspecteur heeft nader geconcludeerd dat de boete kan komen te vervallen zodat de rechtbank de boetebeschikking zal vernietigen.
1.2. Vaststaat dat belanghebbende in het onderhavige jaar inkomsten genoot uit prostitutie. Tevens staat vast dat belanghebbende daarvan toen geen administratie heeft bijgehouden maar daar later een administratie van heeft gereconstrueerd. Nu voor het onderhavige jaar op belanghebbende ingevolge artikel 52, eerste lid, van de AWR, tekst 2002, als genieter van resultaat uit overige werkzaamheden de plicht rustte een administratie bij te houden en zij dat niet heeft gedaan, moet de rechtbank op grond van artikel 27e, aanhef en onderdeel b, van de AWR, het beroep ongegrond verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is. Belanghebbende heeft met hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd het van haar verlangde bewijs niet geleverd.
2.3. Voor het geval een belastingplichtige niet aan haar verplichting tot het bijhouden van een administratie heeft voldaan, is de inspecteur bevoegd bij het vaststellen van de aanslag van de aangifte en de overigens door belanghebbende verstrekte gegevens af te wijken. De aanslag mag niet naar willekeur worden opgelegd, maar moet berusten op een redelijke schatting.
2.4. Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen waarbij inkomsten uit de prostitutie als resultaat uit overige werkzaamheden zijn aangegeven. Dat inkomen is gebaseerd op een door belanghebbende gereconstrueerde administratie welke aan de hand van de dagen dat zij voor haar werkzaamheden een kamer huurde is opgesteld. De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag van de aangifte afgeweken en heeft een bedrag aan omzet bijgeteld (€ 4.404) en kosten ter zake van werkkleding en huidverzorging (€ 647) in aftrek geweigerd.
2.5. Uit de stukken van het geding noch op grond van het verhandelde ter zitting de inspecteur verklaarde ter zitting desgevraagd dat het bedrag van de omzetbijtelling niet is gebaseerd op branchegegevens of andere objectieve gegevens, is af te leiden waarop het bedrag van de omzetbijtelling is gebaseerd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bedrag van de omzetbijtelling naar willekeur is vastgesteld. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende blijkens haar bankrekening onwaarschijnlijk weinig huishoudelijke uitgaven heeft gedaan baat hem niet. Belanghebbende heeft gesteld, en de rechtbank hecht hieraan geloof, dat haar bijverdiensten na aftrek van de betaalde huur geheel aan die uitgaven zijn besteed. Dat daarbij geen rekening is gehouden met nog verschuldigde omzetbelasting en inkomstenbelasting doet daar niet aan af. Andere bestedingen die uit het inkomen van belanghebbende niet kunnen worden verklaard zijn gesteld noch gebleken. De omzetbijtelling zoals die door de inspecteur is gedaan kan derhalve evenmin worden verantwoord uit belanghebbendes uitgavenpatroon in het onderhavige jaar.
2.6. De aanslag is, voor zover die de willekeurige omzetbijtelling betreft, te hoog vastgesteld. Overigens is niet gebleken dat die aanslag onjuist of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het bij de aanslag vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning moet derhalve met € 4.404 worden verminderd tot € 13.458.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en is beslist als vorenvermeld.
2.8. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Nu de zaken van belanghebbende met procedurekenmerken 06/935, 06/937 en 06/938 samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Besluit zal de rechtbank in ieder van deze zaken een proceskostenveroordeling uitspreken van, afgerond, € 215.
Deze uitspraak is gedaan op 1 maart 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. D. Hund en mr.drs. G.H.C. Blommers, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.