Rechtbank Breda, 16-03-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:3661 BA4919, AWB 06/865
Rechtbank Breda, 16-03-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:3661 BA4919, AWB 06/865
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 16 maart 2007
- Datum publicatie
- 11 mei 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2007:BA4919
- Zaaknummer
- AWB 06/865
Inhoudsindicatie
Belanghebbende koopt een perceel grond waarop voor een deel het bouwverbod is opgeheven. Voor dat deel is een plan van twee stallen en een woning gemaakt. Ten tijde van de levering is een bouwput voor een stal , een deel van de erfverharding en de inrit gerealiseerd. De inspecteur wenst enkel de ondergrond betreffende deze voorzieningen aan te merken als bouwterrein in verband met de vrijstelling voor de overdrachtsbelasting. De rechtbank oordeelt dat het gehele deel waarop gebouwd mag worden bouwterrein is. De inrit en erfverharding zijn mede ten dienste van de tweede stal en woning zodat de gerealiseerde voorzieningen ten dienste staan aan het gehele bebouwbare deel van de geleverde grond.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/865
Uitspraakdatum: 16 maart 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 14 april 2005 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd tot een bedrag van € 17.836 aan belasting.
1.2 De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 16 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 17 februari 2006, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276.
1.4 De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2007 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1.6 Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan op 16 januari 2007 een afschrift aan partijen is verzonden.
1.7 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft de rechtbank belanghebbende verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en de onder hem rustende stukken in te zenden. De inspecteur is daarbij in de gelegenheid gesteld om op deze stukken te reageren. De met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
1.8 Een nader onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Aan belanghebbende is bij notariële akte van levering van 31 december 2002 een perceel grond, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie S, nr. 1181, ter grootte van 04.05.13 hectare (het perceel), geleverd. De koopsom bedraagt € 363.122,02. In de akte is het perceel verdeeld in de volgende onderdelen:
Perceelonderdelen Grootte Prijs
a) bouwblok woning 00.10.00 ha € 45.378,00
b) bouwblok kippenhok 00.60.00 ha 65.850,00
c) resterend bouwblok 01.55.00 ha 170.115,00
d) cultuurgrond 01.80.13 ha 81.779,02
04.05.13 ha 363.122,02
2.2 Op 31 december 1999 heeft de gemeente [woonplaats] het tot dan toe van toepassing zijnde bouwverbod op het perceel voor een oppervlakte van 22.500 m2, de bebouwbare kavel, opgeheven.
2.3 Op 26 maart 2002 heeft de gemeente [woonplaats] met betrekking tot de bebouwbare kavel een vergunning verleend voor de bouw van een varkensstal. Op de tekening die bij deze vergunning hoort, is aangeven waar de stal kan worden gebouwd. Tevens is op die tekening met een onderbroken lijn aangegeven waar de woning en de tweede stal, welke mede deel uitmaken van het totale bouwplan, zijn gesitueerd.
2.4 Vóór de levering zijn aan en op de bebouwbare kavel een inrit en op de bebouwbare kavel erfverharding (circa 950 m2) en een bouwput aangebracht. De oppervlakte van de bebouwbare kavel die aldus is bewerkt bedraagt circa 6.000 m2. De aangebrachte erfverharding betreft een gedeelte van de erfverharding die volgens het bouwplan in totaal gerealiseerd dient te worden (2.250 m2). De inrit dient ter ontsluiting van het totale bouwplan. In plaats van de geplande varkensstal is een kippenhok gerealiseerd, dit kippenhok is in december 2002 in gebruik genomen.
2.5 Ter zake van de levering is voor wat betreft het bouwblok kippenhok (b) overdrachtsbelasting voldaan. Tevens is over de gehele koopprijs omzetbelasting voldaan.
2.6 In het najaar van 2004 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, waarbij er overdrachtsbelasting is nageheven over het bouwblok woning (a), het resterend bouwblok (c) en de cultuurgrond (d). De nageheven belasting bedraagt € 17.836.
3. Geschil
3.1 In geschil is of de levering van het bouwblok woning (a) en het resterend bouwblok (c), zijnde het deel van de bebouwbare kavel met uitzondering van het bouwblok kippenhok, is vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, eerste lid aanhef en onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of deze stukken grond zijn aan te merken als bouwterrein in de zin van artikel 11, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van deze zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 4.907. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Uit artikel 11, vierde lid, van de Wet OB volgt dat als bouwterrein wordt beschouwd onbebouwde grond:
a. waaraan bewerkingen plaatsvinden of hebben plaatsgevonden;
b. ten aanzien waarvan voorzieningen worden of zijn getroffen die uitsluitend dienstbaar zijn aan de grond;
c. in de omgeving waarvan voorzieningen worden of zijn getroffen; of
d. ter zake waarvan een bouwvergunning is verleend; met het oog op de bebouwing van de grond.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de gehele bebouwbare kavel sprake is van een bouwterrein in vorenstaande zin. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging. De inrit en een deel van de erfverharding zijn gerealiseerd en zijn niet uitsluitend dienstbaar aan het gerealiseerde kippenhok maar zijn mede dienstbaar aan de nog te realiseren tweede stal en woning. Deze voorzieningen zijn derhalve dienstbaar aan het totale bouwplan en zijn daarmee uitsluitend dienstbaar aan de grond. Niet is in geschil dat dit totale bouwplan de gehele bebouwbare kavel betreft. De omstandigheid dat de erfverharding slechts deels is gerealiseerd, is daarbij niet van belang nu dit deel van de erfverharding ook bij gehele realisatie niet uitsluitend dienstbaar is aan het kippenhok maar dan mede dienstbaar is aan de tweede stal. De omstandigheid dat de afgegeven bouwvergunning slechts betrekking heeft op het kippenhok brengt dan niet met zich mee dat enkel de oppervlakte die daarop betrekking heeft kan worden aangemerkt als bouwterrein in bovenstaande zin. De in geschil zijnde vragen moeten op grond van het vorenstaande bevestigend worden beantwoord.
4.3 Nu het gelijk is aan de zijde van belanghebbende, is het beroep gegrond en moet worden beslist als hierna vermeld.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verstrekken van nadere schriftelijke inlichtingen, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.907;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 805, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 16 maart 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.