Home

Rechtbank Breda, 29-05-2007, BA8380, AWB 06/1092

Rechtbank Breda, 29-05-2007, BA8380, AWB 06/1092

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
29 mei 2007
Datum publicatie
29 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BA8380
Zaaknummer
AWB 06/1092

Inhoudsindicatie

Een naar Belgisch recht opgerichte vereniging, met als doel de bevordering van het tourisme in een deel van België, is geen publiekrechtelijke rechtspersoon en verricht geen prestaties als overheid. Hieraan doet niet af dat een aantal oprichters en bestuursleden van de vereniging eveneens werkzaam zijn voor Belgische overheidslichamen. De vereniging verricht, ondermeer in Nederland, met omzetbelasting belaste prestaties en heeft recht op aftrek van voorbelasting welke aan haar in rekening is gebracht, ter zake van deze prestaties, door in Nederland gevestigde ondernemers.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/1092

Uitspraakdatum: 29 mei 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], gevestigd [woonplaats] (België), eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende heeft over jaar 2004 een verzoek om teruggave van omzetbelasting bij de inspecteur ingediend tot een bedrag van € 5.666. De inspecteur heeft de teruggave bij beschikking van 9 september 2005 geweigerd.

1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 januari 2006 de beschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 3 maart 2006, beroep ingesteld.

1.4. De inspecteur heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2007 te Breda. De zaken 06/1092, 06/1093 en 06/1094 zijn gelijktijdig behandeld.

1.7. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, dier gemachtigde, alsmede de inspecteur. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.8. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur.

1.9. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is, aldus de op 22 november 2004 gewijzigde statuten, een op 29 februari 1984 naar Belgisch recht opgerichte vereniging zonder winstoogmerk. Belanghebbende heeft als doelstelling de ontwikkeling van het toerisme in het [Gewest] te bevorderen, via acties die zowel in België als in buitenland worden gevoerd. Zij mag, volgens haar statuten, ondermeer haar medewerking verlenen en interesse tonen in alle activiteiten met gelijksoortige doelstelling zoals ondermeer:

het uitvoeren van alle acties van promotie, publiciteit of public relations, die toeristen en bezoekers kunnen aantrekken, hetzij rechtstreeks, hetzij met de steun van andere overheidsinstellingen, hetzij met de steun van de privé-sector;

het drukken of uitgeven van tijdschriften, documentatiewerken, folders, affiches of ieder ander nuttig support die de zelfde doelstelling nastreeft;

het steunen van de inspanningen van de zowel lokale, supralokale, provinciale als regionale toeristische instellingen van het [Gewest];

het opzetten of uitbaten, zelf of via derden, van instellingen bestemd om de nadruk te leggen op het erfgoed van het [Gewest] of om er bezoekers aan te trekken;

het commercialiseren van het toeristisch product van het [Gewest].

Met het oog hierop mag belanghebbende alle roerende en onroerende goederen verwerven of bezitten nodig om haar doel te verwezenlijken. Zij mag overeenkomsten tekenen, ondermeer met de andere Regio’s en/of Gemeenschappen, met het doel hen met de hierboven genoemde activiteiten te helpen.

2.2. Belanghebbende heeft 20 gewone leden. Dat zijn vertegenwoordigers van de Bestendige Deputatie van het [Gewest] waaronder de Gedeputeerde bevoegd met het toerisme, één lid van het uitvoerend orgaan van iedere Toeristische Federatie van het [Gewest], en de directeuren van iedere Provinciale Toeristische Federatie. De gewone leden vormen de Algemene Vergadering.

2.3. De vereniging wordt bestuurd door een Raad van Beheer samengesteld uit tien bestuursleden benoemd door de Algemene Vergadering.

2.4. Ter verwezenlijking van haar doelstellingen geeft belanghebbende brochures uit en neemt zij deel aan beurzen in België en andere lidstaten van de Europese Unie waaronder Nederland, Duitsland, Luxemburg en Frankrijk.

2.5. Belanghebbende heeft eigen inkomsten van adverteerders met betrekking tot haar publicaties. Daarnaast heeft belanghebbende inkomsten uit de verhuur van door haar opgebouwde en ingerichte standruimte op de beurzen. Voorts heeft belanghebbende inkomsten uit subsidies van ondermeer de (Belgische) provincies en het [Gewest]. Statutair kan belanghebbende ook subsidies van derden ontvangen.

2.6. In het onderhavige tijdvak heeft belanghebbende deelgenomen aan en standruimte verhuurd op toerismebeurzen in Nederland. Ter zake van de deelname en de daarmee verbonden kosten is aan belanghebbende door Nederlandse ondernemers Nederlandse omzetbelasting in rekening gebracht, tot een bedrag van € 5.666, welke omzetbelasting belanghebbende bij de Belastingdienst Limburg kantoor [woonplaats] heeft teruggevorderd. Deze teruggave is door de inspecteur geweigerd.

3. Geschil

3.1. In geschil het antwoord op de volgende vraag:

Heeft belanghebbende recht op teruggave van de voorbelasting die aan haar in rekening is gebracht door Nederlandse ondernemers? Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.2. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en inwilliging van het verzoek om teruggaaf.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken alsmede hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd

3.4. Voor hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De inspecteur stelt primair dat belanghebbende een publiekrechtelijk rechtspersoon is en werkzaamheden of handelingen verricht als overheid als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Zesde richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting-Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (77/388/EEG) (hierna: de Zesde richtlijn).

4.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 4, vijfde lid, van de Zesde richtlijn, worden de Staat, de regio's, de gewesten, de provincies, de gemeenten en de andere publiekrechtelijke lichamen niet als belastingplichtigen aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten, ook niet indien zij voor die werkzaamheden of handelingen rechten, heffingen, bijdragen of retributies innen.

4.3. Naar vaste rechtspraak van het EG Hof van Justitie (vgl. rechtsoverweging 20 en 21 van: Hof van Justitie van de EG 26 maart 1987, nr. 235/85, en Hof van Justitie 7 juli 1985, zaak 107/84, gepubliceerd in respectievelijk FED 1987/341 en 1987/340), voorziet artikel 4, vijfde lid, van de Zesde richtlijn uitsluitend in een vrijstelling ten gunste van publiekrechtelijke lichamen en dan nog alleen voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten, en moet, gelet op de doelstellingen van de richtlijn, voor de vrijstelling cumulatief aan twee voorwaarden zijn voldaan, te weten het verrichten van werkzaamheden door een publiekrechtelijk lichaam en het verrichten van werkzaamheden als overheid; enerzijds betekent dit, dat de publiekrechtelijke lichamen niet automatisch voor alle door hen verrichte werkzaamheden zijn vrijgesteld, doch enkel voor die welke tot hun specifieke overheidstaak behoren, en anderzijds dat door een particulier verrichte werkzaamheden niet van BTW zijn vrijgesteld louter omdat zij bestaan in het verrichten van handelingen die tot de prerogatieven van de overheid behoren.

Met betrekking tot de rechtsvorm van belanghebbende:

4.4. Tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende is de inspecteur er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat belanghebbende een publiekrechtelijk rechtspersoon is. Ook de rechtsvorm van belanghebbende wijst naar het oordeel van de rechtbank niet in die richting.

4.5. Aan dit oordeel doet niet af dat, gelijk de inspecteur heeft aangevoerd, belanghebbende is opgericht door publiekrechtelijke rechtspersonen en haar leden bestaan uit vertegenwoordigers van die publiekrechtelijke rechtspersonen. Zo de inspecteur hiermee bedoelt te stellen dat belanghebbende zodanig vereenzelvigd dient te worden met haar leden, dat zij tot het staatsbestel dient te worden gerekend, volgt de rechtbank hem niet. Uit de stukken van het geding noch uit het verhandelde ter zitting is de rechtbank een dergelijke vereenzelviging aannemelijk geworden.

Met betrekking tot de prestaties van belanghebbende:

4.6. Wat er van de rechtsvorm van belanghebbende ook zij, de inspecteur op wie ten deze de bewijslast rust heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende, met de prestaties die zij verricht, handelt binnen een speciaal voor haar geldend juridisch regime. Evenmin is gebleken dat een specifiek voor lichamen als belanghebbende geldend juridisch regime bestaat.

4.7. Vaststaat dat belanghebbende een deel van haar activiteiten, en wel de verhuur van standruimte en de plaatsing van advertenties in haar drukwerk, tegen vergoeding verricht. Derhalve is belanghebbende ondernemer voor de omzetbelasting. De subsidiaire stelling van de inspecteur, welke evenals de primaire stelling uitgaat van de veronderstelling dat belanghebbende een overheidslichaam is, behoeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen nadere bespreking.

4.8. Niet in geschil is dat de onderhavige voorbelasting in rekening werd gebracht door andere ondernemers, voor leveringen aan en verrichte diensten voor belanghebbende ten behoeve van de belaste activiteiten van belanghebbende. Dit brengt met zich dat belanghebbende recht heeft op teruggave van deze voorbelasting.

4.9. Nu belanghebbende haar diensten, in elk geval voor zover het betreft de verhuur van standruimte in Nederland, in Nederland verricht, is zij omzetbelasting verschuldigd in Nederland. Artikel 15 Wet OB bepaalt dat in aftrek kan worden gebracht de belasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van leveringen en diensten in rekening is gebracht en artikel 17 dat, indien de in aftrek gebrachte omzetbelasting meer bedraagt dan de over het tijdvak verschuldigd geworden omzetbelasting, het verschil aan de ondernemer op zijn verzoek wordt uitbetaald. Aan belanghebbende zijn nimmer aangiftebiljetten omzetbelasting uitgereikt.

4.10. Met betrekking tot de meer subsidiaire stelling van de inspecteur, dat belanghebbende het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting niet had mogen doen op een formulier voor niet in het land gevestigde belastingplichtigen maar op een regulier aangiftebiljet zijn partijen, ter zitting, om praktische redenen overeengekomen dat de door belanghebbende verzochte teruggave van voorbelasting wel kan worden gehonoreerd maar moet worden verminderd met de door belanghebbende in Nederland ter zake van haar prestaties verschuldigde omzetbelasting. Partijen zijn voorts overeengekomen en de rechtbank volgt hen hierin, dat de verschuldigde belasting moeten worden gesteld op de helft van de teruggevorderde voorbelasting.

4.11. Al het onder 4.1 tot en met 4.9 overwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting.

4.12. Het vorengaande overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de kant van belanghebbende is en dat aan haar over het tijdvak 2003 een teruggave dient te worden verleend tot een bedrag van € 2.833.

4.13. Nu het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, behoeft hetgeen zij heeft aangevoerd met betrekking tot de toepasselijkheid van het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel geen bespreking.

4.14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

4 Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt uitgegaan van drie samenhangende zaken waarin belanghebbende in het gelijk wordt gesteld. Deze zaken betreffen procedurenummers 06/1092, 06/1093 en 06/1094.

De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5) verdeeld over 3 zaken is € 322 per zaak.

5. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- gelast de inspecteur een teruggave van omzetbelasting over 2004 te verlenen van € 2.833;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322, en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2007 door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. A.A. den Hartog en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.