Home

Rechtbank Breda, 05-07-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:3775 BB0571, AWB 07/141

Rechtbank Breda, 05-07-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:3775 BB0571, AWB 07/141

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
5 juli 2007
Datum publicatie
27 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BB0571
Zaaknummer
AWB 07/141

Inhoudsindicatie

Belanghebbende woont vanaf 1 oktober 2004 in Spanje. In beroep komt de inspecteur tot de conclusie dat voor de Spaanse belastingheffing naast de eis van het verblijf van 183 dagen ook andere eisen bestaan, zoals het hebben van het middelpunt van zijn levensbelangen aldaar. De last te bewijzen dat belanghebbende aldaar daadwerkelijk is betrokken in de heffing bestaat dan niet. Heffing van Nederlandse inkomstenbelasting vanaf 1 oktober over een particulier pensioen uit Nederland is dan niet mogelijk. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/141

Uitspraakdatum: 5 juli 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Spanje), eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 30 november 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.786.

Zitting

Een onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.650; en

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1 Vaststaat dat belanghebbende tot 1 oktober 2004 in Nederland woonde, vanaf 1 oktober 2004 in Spanje woonde en vanaf die datum een pensioen van een voormalige (particuliere) Nederlandse werkgever geniet van € 16.136.

2.2 In geschil is of het pensioen terecht in de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting is betrokken.

2.3 Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Spaanse Staat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (1971), hierna het Verdrag, is het Verdrag van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.

2.4 Ingevolge artikel 4, eerste lid van het Verdrag is inwoner van een staat "iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid”.

2.5 Op grond van de door de inspecteur in het verweerschrift gegeven weergave van de Spaanse wetgeving, welke gezien belanghebbendes standpunt niet in geschil is, is, voor zover hier van belang, inwoner degene die;

- ten minste 183 dagen in een jaar in Spanje verblijft; of

- het middelpunt van zijn levensbelangen hoofdzakelijk in Spanje heeft.

2.6 Aangezien de inspecteur in zijn verweerschrift als feit vermeldt dat belanghebbende sedert 1 oktober 2004 in Spanje woont, en hij tevens vaststelt dat belanghebbende vanaf voormelde datum geen inwoner van Nederland meer is, en overigens uit de stukken het tegendeel niet is gebleken, dient er naar het oordeel van de rechtbank van uit te worden gegaan dat het middelpunt van belanghebbendes levensbelangen zich vanaf 1 oktober 2004 in Spanje bevindt. In dat geval moet er op grond van het in 2.4 en 2.5 overwogene van uit worden gegaan dat voor de toepassing van de Spaanse belastingwetgeving belanghebbende vanaf 1 oktober 2004 als inwoner van Spanje wordt aangemerkt. Artikel 4, eerste lid, van het Verdrag brengt dan met zich mee dat voor de toepassing van het Verdrag belanghebbende als inwoner van Spanje moet worden aangemerkt.

2.7 De rechtbank verwerpt de stelling van de inspecteur dat op belanghebbende de last rust te bewijzen dat hij voor de toepassing van het Verdrag slechts als inwoner van Spanje wordt aangemerkt als hij daar daadwerkelijk als belastingplichtige is aangemerkt omdat uit hetgeen in 2.6. staat vermeld reeds door de inspecteur wordt erkend dat belanghebbende per 1 oktober 2004 inwoner van Spanje is geworden.

2.8 Niet is in geschil dat de heffing van inkomstenbelasting over een particulier pensioen dat betaald wordt vanuit Nederland aan een inwoner van Spanje krachtens artikel 19 van het Verdrag ter belastingheffing aan Spanje is toegewezen.

2.9 Gelet op al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat bij de onderhavige aanslag het pensioen ten onrechte in de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting is betrokken zodat het beroep gegrond is verklaard. Voor dat geval is, naar de rechtbank begrijpt, niet in geschil dat moet worden beslist als hiervoor vermeld.

2.10 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Belanghebbende heeft daar niet om verzocht en de rechtbank is niet gebleken dat door belanghebbende kosten zijn gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 5 juli 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. D. Hund en mr. A.J. Kromhout, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M.S. van Balkom, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.