Home

Rechtbank Breda, 18-07-2007, BB1120, AWB 06/3508

Rechtbank Breda, 18-07-2007, BB1120, AWB 06/3508

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
18 juli 2007
Datum publicatie
6 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BB1120
Zaaknummer
AWB 06/3508

Inhoudsindicatie

Beroep gegrond, terugwerkende kracht v.o.f. tot 1 januari 2002 en compromis met betrekking tot de arbeidsbeloning.

Belanghebbende is vennoot in een v.o.f. die is overeengekomen op 26 september 2002 en vastgelegd in een akte welke is ondertekend op 15 oktober 2002.

Naar het oordeel van de rechtbank is de onderneming in 2002 voor rekening en risico van de v.o.f. gedreven en is hierbij niet van belang dat de v.o.f. in 2002 niet als zodanig naar buiten is opgetreden.

Voor toepassing van de terugwerkende kracht van negen maanden ingevolge het besluit van de staatssecretaris van 31 augustus 2001 (CPP 2001/2374) is niet vereist dat er zakelijke gronden zijn, dit besluit is immers opgesteld met het doel om discussies over de zakelijkheid te vermijden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het besluit van toepassing is zodat het aandeel in het resultaat van de v.o.f. van belanghebbende per 15 januari 2002 bij hem in aanmerking kan worden genomen. Nu de inspecteur heeft verklaard dat bij toepassing van het besluit hij akkoord gaat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 heeft de rechtbank dienovereenkomstig beslist.

Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat naar hun oordeel de arbeidsbeloning, gebaseerd op de gebruikelijke arbeidsbeloning van Brouwers Hakbedrijf B.V, dient te worden vastgesteld op € 24.752.

Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/3508

Uitspraakdatum: 12 juli 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 17 juni 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2007, tezamen met het beroep in de zaak die bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer: AWB 06/3509.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde

alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.578,40;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 322, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende en [BV]. zijn de enige vennoten van de in 2002 opgerichte v.o.f. [v.o.f.] (hierna: de v.o.f.). Belanghebbende houdt alle aandelen in [BV], welke vennootschap op haar beurt alle aandelen houdt in [BV].

2.2. Belanghebbende heeft over het jaar 2002 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (hierna: belastbaar inkomen) van € 3.737. Daarbij heeft belanghebbende onder meer een winst uit onderneming in aanmerking genomen tot een bedrag van negatief € 27.148 alsmede een bedrag van € 8.187 aan zelfstandigenaftrek. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag is de inspecteur afgeweken van de aangifte en heeft hij het belastbaar inkomen vastgesteld op € 63.824. Belanghebbende heeft bij schrijven van 17 oktober 2005 bezwaar aangetekend tegen de aanslag.

Naar aanleiding van een op 6 december 2005 ingesteld boekenonderzoek heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 17 juni 2006 het belastbaar inkomen verminderd tot op

€ 49.963. De inspecteur heeft daarbij het verlies uit onderneming en de zelfstandigenaftrek buiten aanmerking gelaten.

2.3. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in 2002 uit hoofde van zijn participatie in de v.o.f. winst uit onderneming heeft genoten en zo ja, vanaf welke datum. Tevens is in geschil het antwoord op de vraag of bij de verdeling van het resultaat van de v.o.f. de aan belanghebbende toe te rekenen primaire vergoeding voor de door hem

ingebrachte arbeid terecht op nihil is gesteld.

2.4. De inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat in 2002 niet voor rekening en risico van de v.o.f. is gehandeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de v.o.f. in 2002 niet als zodanig naar buiten is opgetreden, hetgeen volgens de inspecteur onder meer blijkt uit het feit dat de in- en uitgaande facturen niet ten name van de v.o.f. zijn gesteld alsmede uit het feit dat de gehele administratie op naam van [BV]. is gevoerd.

Subsidiair stelt de inspecteur zich op het standpunt dat ingeval aangenomen moet worden dat de onderneming in 2002 wèl voor rekening en risico is gedreven van de v.o.f. dit niet eerder is geschied dan per de dag van ondertekening van de akte ter oprichting van de v.o.f. (hierna: de akte), zijnde 15 oktober 2002. Het besluit van de staatssecretaris van 31 augustus 2001, nummer: CPP 2001/2374 (hierna: het besluit) is volgens de inspecteur immers niet van toepassing aangezien de door belanghebbende gewenste terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 verder reikt dan de op basis van het besluit toegestane termijn van 9 maanden en de terugwerkende kracht niet is gebaseerd op zakelijke gronden.

2.5. De v.o.f. is overeengekomen op 26 september 2002 en vastgelegd in een akte welke is ondertekend op 15 oktober 2002. In de akte staat vermeld dat de overeenkomst van vennootschap onder firma voor onbepaalde tijd is aangegaan met ingang van 1 januari 2002. Gelet op de doorbelasting van kosten van [BV]. aan de v.o.f. en het feit dat verweerder de ondertekening van de akte op 15 oktober 2002 niet bestrijdt, is uitvoering gegeven aan voormelde akte. Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank tot geen andere conclusie dan dat de onderneming in 2002 voor rekening en risico van de v.o.f. is gedreven Hieraan doet niet af dat de v.o.f. in het onderhavige jaar niet als zodanig naar buiten is opgetreden.

2.6. Het verweer van de inspecteur inhoudende dat voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) aan de terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 voorbij dient te worden gegaan, wordt door de rechtbank verworpen. In het verweerschrift stelt de inspecteur dat het besluit niet van toepassing is aangezien het beroep op terugwerkende kracht niet op zakelijke gronden berust. Het besluit kent evenwel niet een dergelijk vereiste. In tegendeel: zoals ook door de inspecteur ter zitting is erkend is het besluit, dat is genomen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 12 februari 1997 (nummer: 31 394, gepubliceerd in onder meer FED 1997/234), juist opgesteld met het doel om discussies over de zakelijkheid van de terugwerkende kracht te vermijden.

In het besluit staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:

“ Om praktische redenen keur ik goed dat aan een schriftelijke maatschaps- of vennootschapsovereenkomst waarin een terugwerkende kracht is overeengekomen, een terugwerkende kracht van negen maanden wordt toegekend, met dien verstande dat die overeenkomst niet verder terug kan werken dan daarin is overeengekomen en evenmin verder dan tot het begin van het kalenderjaar waarin die overeenkomst tot stand is gekomen.”

Ervan uitgaande dat de overeenkomst tot stand is gekomen op 15 oktober 2002 leidt toepassing van het besluit in het onderhavige geval ertoe dat het resultaat van de v.o.f voor zover toerekenbaar aan belanghebbende bij hem in aanmerking dient te worden genomen en voor zover dit is opgekomen vanaf 15 januari 2002. Waar de inspecteur komt tot een andere conclusie berust dit op een verkeerde lezing van het besluit.

2.7. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het besluit van toepassing is. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij in dat geval uit praktische overwegingen akkoord gaat met een terugwerkende kracht tot 1 januari 2002, zulks mede gelet op de uitspraak van hof Amsterdam van 12 september 2002 (nummer: 00/2858, gepubliceerd in VN 2002/50.2.6). De rechtbank bepaalt dan ook dat de v.o.f. met inachtneming van het besluit terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2002. Niet in geschil is dat, ingeval de v.o.f. voor geheel 2002 in aanmerking wordt genomen, belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek ad. € 8.187. De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist.

2.8. In artikel 9, onderdeel A, onder 1 van de v.o.f.-akte is het volgende bepaald:

”De vennoten ontvangen jaarlijks als aandeel in het bedrijfsresultaat een vergoeding voor de door hen ten behoeve van het bedrijf verrichte arbeid, waarbij rekening wordt gehouden met de eventuele arbeidsongeschiktheid van een vennoot en de alsdan eventueel door de arbeidsongeschikte vennoot ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering.

De arbeidsvergoeding zal door de vennoten jaarlijks in onderling overleg worden vastgesteld.”

Aangezien belanghebbende werkzaamheden heeft verricht voor de onderneming van de v.o.f. maar aan belanghebbende een arbeidsbeloning is toegekend van nihil, is afgeweken van de akte. Omtrent het voorgaande hebben partijen ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat naar hun oordeel de arbeidsbeloning, gebaseerd op de gebruikelijke arbeidsbeloning van [BV], dient te worden vastgesteld op € 24.752. De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist.

2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.10. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt uitgegaan van een met deze zaak samenhangende zaak die bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer AWB 06/3509 waarin belanghebbende tevens in het gelijk is gesteld. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1), waarvan vanwege de samenhang, de helft aan de onderhavige zaak wordt toegekend, te weten € 322.

Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2007 door mr. J.J.J. Engel, voorzitter, mr. D. Hund en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.