Home

Rechtbank Breda, 12-07-2007, BB1147, AWB 06/4016

Rechtbank Breda, 12-07-2007, BB1147, AWB 06/4016

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
12 juli 2007
Datum publicatie
6 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BB1147
Zaaknummer
AWB 06/4016

Inhoudsindicatie

De waarde in het economisch verkeer (WEV) van een aan een landbouwbedrijf onttrokken perceel is door de rechtbank in goede justitie vastgesteld op € 95.000. Het verschil tussen de WEV en de waarde economisch verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) is bestemmingswijzigingswinst. Op het verschil tussen de WEVAB en de boekwaarde is de landbouwvrijstelling van toepassing. Belanghebbendes stelling dat moet worden uitgegaan van de WEVAB voor gebruik als bouwgrond wordt door de rechtbank verworpen, nu niet aannemelijk is geworden dat het perceel relatie had met de bedrijfswoning. Derhalve moet voor toepassing van de landbouwvrijstelling van de (lagere) WEVAB voor gebruik als cultuurgrond worden uitgegaan. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4016

Uitspraakdatum: 12 juli 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 6 juli 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.021 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.194.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2007 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur. Belanghebbende heeft op 19 juni 2007 een pleitnota ingediend welke door tussenkomst van de griffier naar de inspecteur is doorgezonden. Partijen gaan ermee akkoord deze pleitnota als voorgelezen te beschouwen. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- gelast de inspecteur de aanslag te verminderen rekening houdend met een waarde in het economische verkeer van het in geschil zijnde perceel van € 95.000;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende oefent sedert 1984 samen met zijn zoon in maatschapverband een agrarisch bedrijf uit, onder meer te [woonplaats] en te [woonplaats]. Per 1 januari 2001 (hierna: datum van overgang) brengt belanghebbende een, op de bedrijfslocatie aan de [straat] te [woonplaats] gelegen en tot het ondernemingsvermogen behorend, perceel grond van 1000 m² (hierna: het perceel) over naar zijn privé-vermogen. Dit perceel heeft de bestemming te dienen als ondergrond en tuin voor een nog te bouwen bedrijfswoning.

2.2. Op 1 januari 2001 gold voor de locatie [straat] te [woonplaats] het bestemmingsplan “Buitengebied 1997”. [straat] had in dit plan de bestemming Agrarische bedrijfsdoeleinden –A– (medebestemming).

2.3. Op 19 maart 2002 is het perceel, in opdracht van belanghebbende, getaxeerd per datum van overgang op een waarde in het economische verkeer (hierna: WEV) van € 35.000. De waarde in het economische verkeer bij agrarisch gebruik (hierna: WEVAB) werd hiermee gelijkgesteld. Het perceel had ten tijde van de onttrekking een boekwaarde van € 3.857.

2.4. Op 17 januari 2005 is het perceel door een taxateur van de Belastingdienst getaxeerd per datum van overgang op een WEV van € 115.000 en een WEVAB als cultuurgrond van € 5.900 en als ondergrond voor een woning en tuin van € 45.000. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur deze waarden als uitgangspunt genomen.

2.5. Op 10 januari 2002 is voor het perceel door de gemeente [woonplaats] een vergunning afgegeven voor de bouw van een woonhuis met garage/berging. Op 9 oktober 2003 heeft belanghebbende een overeenkomst tot verkoop van een champignonkwekerij zonder woonhuis met ondergrond en cultuurgrond – daaronder begrepen het perceel – gesloten. De levering heeft vervolgens bij akte van 28 november 2003 plaatsgevonden. De bouwvergunning is, op verzoek van belanghebbende, per 26 januari 2004 op naam van de koper gesteld. De verkoopsom was als volgt opgesplitst:

Champignonkwekerij € 200.000

Ondergrond mogelijke bedrijfswoning 1.000 m² € 40.000

Agrarische bouwkavel 9.000 m² € 110.000

Cultuurgrond 3.04.60 ha € 135.000

Totale koopsom € 485.000

2.6. In geschil is het antwoord op de vraag wat de WEV van het perceel was op het ogenblik van de onttrekking en wat de hoogte van de bestemmingswijzigingswinst is. In zijn

beroepschrift heeft belanghebbende aangegeven zich met de stelling van de inspecteur, dat de WEVAB cultuurgrond € 5.900 bedraagt, te kunnen verenigen.

Met betrekking tot de WEV

2.7. Onder de WEV dient te worden verstaan de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Bij het bepalen van die waarde dient rekening te worden gehouden met alle factoren die op die waarde van invloed kunnen zijn. De bewijslast voor de hoogte van de WEV berust bij de inspecteur.

2.8. Met hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd maakt hij naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de WEV op het tijstip van overbrenging van het perceel naar het privé-vermogen van belanghebbende hoger was dan de WEVAB op dat tijdstip. Hierbij overweegt de rechtbank dat de inspecteur, onderbouwd met een schrijven van de gemeente [woonplaats] van die strekking, gemotiveerd heeft gesteld dat de gemeente een gedoogbeleid hanteert met betrekking tot bewoning door niet-agrariërs van in het gebied van bestemmingsplan “Buitengebied 1997” liggende woningen. En voorts dat het perceel, waarop inmiddels een woning is gerealiseerd, overigens in gebruik is als trainingsterrein voor politiehonden.

2.9. Belanghebbende heeft hiertegen gemotiveerd en door de inspecteur onvoldoende bestreden aangevoerd, dat de inspecteur bij de bepaling van de door hem verdedigende waarde niet, dan wel onvoldoende, rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat op het perceel een agrarische bestemming lag en nog steeds ligt. En bovendien dat de handhaving van het gebruik overeenkomstig deze bestemming, gezien een uitspraak van de rechtbank [woonplaats] van 10 februari 2006 (LJN: AV 1575), ondanks het gedoogbeleid, kan worden afgedwongen. Voorts voert hij aan dat bij de door de inspecteur verdedigde waarde niet, dan wel onvoldoende, rekening is gehouden met de omstandigheid dat het feitelijk gebruik niet anders kán zijn dan agrarisch, nu het perceel binnen de zogeheten stankcirkel van een nabijgelegen varkensbedrijf ligt.

2.10. Het vorengaande in overweging nemende komt de rechtbank tot het oordeel dat de inspecteur bij de door hem verdedigde waarde niet met alle relevante factoren rekening heeft gehouden. Hieraan doet niet af hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd dat bij de bepaling van de door hem verdedigde waarde de gerealiseerde verkoopprijs in aanmerking is genomen van een binnen de zelfde stankcirkel gelegen onroerende zaak en dat hij derhalve impliciet daarmee rekening heeft gehouden, nu uit het door hem overgelegde taxatierapport hieromtrent niets kan worden afgeleid.

2.11. Het in 2.7 tot en met 2.10 overwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat het gelijk met betrekking tot de hoogte van de WEV bij geen der partijen ligt. De rechtbank stelt derhalve de WEV ten tijde van de overbrenging in goede justitie vast op € 95.000.

Met betrekking tot de bestemmingswijzigingswinst

2.12. De hoogte van de bestemmingswijzigingswinst is mede afhankelijk van de toepassing van de landbouwvrijstelling. De stelling van belanghebbende dat de landbouwvrijstelling van artikel 3.12 Wet IB 2001 dient te worden toegepast op het verschil tussen de boekwaarde van het perceel en de WEVAB voor grond horende tot het agrarisch bouwblok, door belanghebbende becijferd op € 13.333, wat van deze waarde ook zij, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank overweegt hierbij dat de inspecteur ter zitting gemotiveerd en door belanghebbende onvoldoende weersproken heeft gesteld dat het perceel geen relatie met een bedrijfswoning had en in gebruik was als grasgrond. De rechtbank is van oordeel dat het waardeverschil tussen WEV en WEVAB cultuurgrond volledig is toe te rekenen aan de gewijzigde bestemming van het perceel, derhalve aan de uitoefening van het bedrijf en niet aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf.

2.13. Het in 2.12 overwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat, gelijk de inspecteur heeft gesteld, de landbouwvrijstelling dient te worden toegepast tot een bedrag van € 2.043.

2.14. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.15. De rechtbank verstaat dat de inspecteur, zoals hij ter zitting heeft opgemerkt, afhankelijk van de uitkomst van de onderhavige procedure de aan belanghebbende inmiddels opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 ambtshalve zal herzien ter zake van de daarbij in aanmerking genomen winst die in dat jaar is behaald bij de verkoop van het perceel.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2007 door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. D. Hund, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.