Home

Rechtbank Breda, 17-07-2007, BB2195, AWB 06/2518 en 06/747

Rechtbank Breda, 17-07-2007, BB2195, AWB 06/2518 en 06/747

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
17 juli 2007
Datum publicatie
23 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BB2195
Zaaknummer
AWB 06/2518 en 06/747

Inhoudsindicatie

Het enkele gebruik van de term “management fee” in het ter zake gesloten contract, rechtvaardigt niet de door de inspecteur getrokken conclusie dat sprake is van managementwerkzaamheden in een situatie als deze waarin duidelijk andere werkzaamheden dan managementwerkzaamheden worden verricht. De directeur- grootaandeelhouder verricht naar het oordeel van de rechtbank diensten als assurantietussen­persoon en laat de revenuen (en de risico’s) van die activiteiten in belanghebbende vloeien. De handelingen zijn dan alleen van omzetbelasting vrijgesteld indien sprake is van “met handelingen ter zake van verzekering samenhangende diensten, verricht door assurantie­makelaars en verzekeringsagenten” in de zin van artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn. Hiervan is sprake indien (a) de bevoegdheid bestaat om de verzekeraar te binden, (b) de activiteiten mede omvatten essentiële aspecten van de functie van verzekerings­bemiddeling, zoals het zoeken van nieuwe klanten en hen in contact brengen met de verzekeraar. De rechtbank leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat aan alle twee deze voorwaarden is voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/2518 en 06/747

Uitspraakdatum: 17 juli 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 14 april 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 2000 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende haar bestuurder, alsmede de inspecteur. De zaken, bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers: 05/4687, 05/4591, 06/1231, 06/2518 en 06/2517 zijn gelijktijdig behandeld.

De onderhavige zaak is aanvankelijk bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 06/747, onder dit nummer heeft belanghebbende het griffierecht betaald.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de aanslag;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. In het onderhavige jaar is de directeur/groot aandeelhouder van belanghebbende,[directeur] werkzaam geweest voor [BV1]. Belanghebbende houdt 48% van de aandelen in [BV1]. [BV1] verricht van omzetbelasting vrijgestelde prestaties als assurantietussenpersoon. De werkzaamheden van [directeur] bestonden uit het afsluiten van verzekeringspolissen voor uitvaartverzekeringen, zogenaamde “Laatste wens" polissen van [NV1]. [NV1] is voor het afsluiten van deze verzekeringen in 2001 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met onder meer [BV2].

2.2. De vergoeding voor de door [directeur] verrichte prestaties bestond uit de provisie die door de verzekeraar aan [BV1] voor iedere door [directeur] verkochte verzekering werd betaald. Deze provisie werd deels direct door [BV1] uitbetaald op de privé-bankrekening van [directeur] en deels op de bankrekening van belanghebbende en vervolgens doorbetaald aan [directeur].

2.3. Gedurende haar bestaan is belanghebbende niet bij de Belastingdienst ingeschreven geweest als belastingplichtig ondernemer. Zij heeft geen aangifte gedaan van verschuldigde of aftrekbare omzetbelasting.

2.4. Tussen belanghebbende en [BV2] is op 30 december 203 een management¬overeenkomst gesloten waarin onder meer is vastgelegd dat belanghebbende de diensten van [directeur] verhuurt aan [BV2] tegen een managementvergoeding van € 120.000 voor 2004.

2.5. In de administratie van [BV1] is vermeld dat in het jaar 2000 een bedrag ad € 139.941 is betaald aan [directeur], met als kenmerk “[0000.0000].”.

De inspecteur stelt dat belanghebbende dit bedrag heeft ontvangen als vergoeding voor het uitlenen van personeel en heeft over de ontvangen vergoeding omzetbelasting nageheven.

2.6. De rechtbank leidt uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting af dat [directeur] met [BV1] is overeengekomen diensten als assurantietussen¬persoon te verrichten en dat [directeur] de revenuen (en de risico’s) van die activiteiten in belanghebbende laat vloeien. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de onder 2.4. vermelde overeenkomst betekenis heeft voor hetgeen is overeengekomen tussen belanghebbende, [directeur] en [BV1]. In de eerste plaats niet omdat de contractspartijen andere zijn, in de tweede plaats niet omdat de overeenkomst een ander jaar betreft en in de derde plaats niet omdat belanghebbende ter zitting onweersproken heeft gesteld dat er nimmer een vast bedrag aan management fee aan belanghebbende is betaald maar steeds variërende bedragen, afhankelijk van het aantal door [directeur] afgesloten verzekeringen. Daaruit leidt de rechtbank tevens af dat de tussen belanghebbende en [BV2] gesloten overeenkomst niet weergeeft wat partijen werkelijk voor ogen heeft gestaan en wat zij, blijkens de jaarlijks variërende betaling, werkelijk zijn overeengekomen. Het enkele gebruik van de term “management fee” rechtvaardigt niet de door de inspecteur getrokken conclusie dat sprake is van managementwerkzaamheden in een situatie als deze waarin duidelijk andere werkzaamheden dan managementwerkzaamheden worden verricht.

2.7. Het onder 2.6. overwogene leidt tot de conclusie dat [directeur] - zij het voor rekening en risico van belanghebbende - op naam van [BV1] verzekerings¬overeenkomsten heeft gesloten.

2.8. Het gegeven dat de verzekeringsovereenkomsten werden afgesloten op naam van [BV1], brengt met zich dat [directeur] noch belanghebbende een contractuele betrekking had met de verzekeringnemers. Uit het arrest van het EG Hof van Justitie (HvJ) van 8 maart 2001, Skandia, C-240/99, volgt dat de activiteiten van [directeur] c.q. belanghebbende dan geen handelingen ter zake van verzekering in de zin van artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn vormen.

2.9. De handelingen zijn dan alleen van omzetbelasting vrijgesteld indien sprake is van “met handelingen ter zake van verzekering samenhangende diensten, verricht door assurantie¬makelaars en verzekeringsagenten” in de zin van artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn. In het arrest Arthur Andersen van 3 maart 2005, C-472/0 (BNB 2006/124) heeft het HvJ overwogen is daarvan sprake indien (a) de bevoegdheid bestaat om de verzekeraar te binden, (b) de activiteiten mede omvatten essentiële aspecten van de functie van verzekerings¬bemiddeling, zoals het zoeken van nieuwe klanten en hen in contact brengen met de verzekeraar. De rechtbank leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat aan alle twee deze voorwaarden is voldaan. Gesteld noch gebleken is voorts dat er door [directeur] andere diensten, die niet tot de werkzaamheden van een verzekeringsagent behoren, werden verricht.

2.10. Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de diensten zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Het gelijk is aan belanghebbende.

2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.12. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belang¬hebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5).

Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2007 door mr. W. Brouwer , voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Abbing-van Kleef, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.