Home

Rechtbank Breda, 26-07-2007, BB2242, AWB 06/3990

Rechtbank Breda, 26-07-2007, BB2242, AWB 06/3990

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
26 juli 2007
Datum publicatie
29 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BB2242
Zaaknummer
AWB 06/3990

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting ongegrond:

De vrijstelling van artikel 15-1-i WBR is uitsluitend van toepassing op gevallen waarin degene die een zaak aanbrengt of laat aanbrengen geen eigenaar is van de onderliggende grond.

Belanghebbende heeft van zijn moeder een woonhuis gekocht en doet een beroep op de voormelde vrijstelling. Het woonhuis is in opdracht van zijn ouders gebouwd. Aangezien het woonhuis werd gebouwd op grond die destijds van de ouders van belanghebbende was, mist de vrijstelling toepassing.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/3990

Uitspraakdatum: 26 juli 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 4 juli 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2007.

Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1 Belanghebbende heeft bij akte van 24 november 2003 van zijn moeder het woonhuis aan de [adres] te [woonplaats] gekocht en geleverd gekregen, voor een bedrag van € 81.000. Ter zake van de overdracht heeft belanghebbende, met een beroep op de in artikel 15, eerste lid, onderdeel i, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (WBR) genoemde vrijstelling, slechts over de helft van de koopsom overdrachts¬belasting berekend en voldaan.

2.2 Omdat de inspecteur van oordeel is dat er geen recht op de vrijstelling bestaat, heeft hij een naheffingsaanslag, alsmede bij in het aanslagbiljet vervatte beschikkingen een verzuimboete van 10% en heffingsrente, opgelegd en gehandhaafd bij zijn uitspraak op belanghebbendes bezwaar daartegen.

2.3 De woning is in 1966 in opdracht van de in algehele gemeenschap van goederen gehuwde vader en moeder van belanghebbende op hun eigen grond gebouwd. Na het overlijden in 1989 van de vader is als gevolg van de door hem gemaakte ouderlijke boedelverdeling de volledige eigendom van de woning bij moeder terecht gekomen.

2.4 De vrijstellingsbepaling waarop belanghebbende zich beroept luidt:

Artikel 15 Wet WBR

1. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden is van belasting vrijgesteld de verkrijging:

( . . . . . )

i. van een zaak die is aangebracht door of in opdracht en voor rekening van de verkrijger of zijn rechtvoorganger onder algemene titel;

2.5 De tweeledige stelling van belanghebbende dat hij:

- als rechtsopvolger onder algemene titel van zijn overleden vader - voor wiens rekening (voor 50%) destijds de woning is gebouwd - moet worden beschouwd, en

- dat hij als zodanig binnen het toepassings¬bereik van de vrijstellings¬bepaling valt,

verdraagt zich niet met doel en strekking van deze bepaling.

2.6 Naar het oordeel van de rechtbank ziet de vrijstellingsbepaling alleen op de gevallen waarin degene die de zaak aanbrengt of laat aanbrengen (de aanbrenger), in casu de woning bouwt of laat bouwen, op het tijdstip van aanbrengen geen eigenaar was van de ‘hoofdzaak’, in casu de grond.

In een dergelijk geval voorkomt de bepaling dat de aanbrenger overdrachts¬belasting verschuldigd is over de (latere) verkrijging van door hem aangebrachte zaken, die bij het aanbrengen door natrekking eigendom waren geworden van de vervreemder.

2.7 Nu vaststaat dat de ouders van belanghebbende ten tijde van de bouw van de woning al eigenaar van de grond waren doet het hiervoor omschrevende zich niet voor en is de vrijstelling niet van toepassing en het gelijk reeds hierom aan de zijde van de inspecteur. De vraag of belanghebbende rechts¬opvolger onder algemene titel van zijn vader is in de zin van de bepaling behoeft derhalve geen beantwoording.

2.8 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.9 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 26 juli 2007 door mr A.A. den Hartog, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.