Home

Rechtbank Breda, 17-09-2007, BB5508, AWB 06/4115

Rechtbank Breda, 17-09-2007, BB5508, AWB 06/4115

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
17 september 2007
Datum publicatie
12 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BB5508
Zaaknummer
AWB 06/4115

Inhoudsindicatie

Belanghebbende drijft in maatschapverband een agrarische onderneming met zijn echtgenote.

Belanghebbende wil zijn aandeel in de landbouwgrond opwaarderen van boekwaarde naar de WEVAB en stelt dat de daaruit voortvloeiende winst is vrijgesteld van inkomstenbelasting door toepassing van de landbouwvrijstelling. Gegrondverklaring van dit standpunt van belanghebbende kan niet leiden tot een lagere aanslag dan de aanslag zoals die door de inspecteur is vastgesteld, zodat de rechtbank daarover geen oordeel kan geven.

Belanghebbende heeft per ultimo 2001 een tweetal voorzieningen gevormd: ter zake van de verwijdering van asbest uit de varkensstal en koeienstal en ter zake van het te verrichten onderhoud aan de varkensstal. De rechtbank staat de vorming van beide voorzieningen niet toe. Belanghebbende heeft met het overleggen van een tweetal offertes uit 2003 niet aannemelijk gemaakt dat reeds ultimo 2001 een redelijke mate van zekerheid bestond dat de onderhavige verbouwing of de geoffreerde asbestsanering zou plaatsvinden. Ook het gegeven dat er, naar belanghebbende heeft gesteld, blijkens het in 1997 bestaande varkensbesluit 1994 een wettelijke plicht bestond tot aanpassing van de varkensstallen op uiterlijk 1 januari 2006, brengt op zichzelf niet mee dat reeds ultimo 2001 sprake was van een redeljke mate van zekerheid als hiervoor is bedoeld. Belanghebbende heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat op grond van het Varkensbesluit ultimo 2001 een verplichting bestond tot asbestsanering. Het vormen van een kostengalisatiereserve is evenmin toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4115

Uitspraakdatum: 17 september 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 6 juli 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.712.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2007.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, en de zoon van belanghebbende, alsmede de inspecteur. Gezamenlijk zijn behandeld de zaken die zijn geregistreerd onder de nummers 06/4112, 06/4113, 06/4114, 06/4115 en vervolgens de zaken die zijn geregistreerd onder de nummers 06/1896, 06/1897, 06/1898, 06/1899.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende drijft sinds 1990 in maatschapverband met zijn echtgenote een agrarische onderneming aan onder meer het adres [straat] te [woonplaats]. Tot de bezittingen van de maatschap behoren in het onderhavige jaar onder meer landbouwgronden, een varkensstal en een koeienstal. De onderneming houdt sinds 1999 geen melkkoeien meer.

2.2.1. Belanghebbende wil zijn aandeel (50%) in de landbouwgrond opwaarderen van boekwaarde naar de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB). Belanghebbende stelt dat de daaruit voortvloeiende winst ad € 278.403,50 (50% van € 556.807) is vrijgesteld van inkomstenbelasting door toepassing van de landbouwvrijstelling van artikel 3.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet).

2.2.2. Beroep bij de belastingrechter betreffende een opgelegde aanslag dient te strekken tot vermindering van die aanslag. Nu gegrondverklaring van het standpunt van belanghebbende omtrent de waardering van de landbouwgronden niet kan leiden tot een lagere aanslag dan de aanslag zoals die door de inspecteur is vastgesteld, kan de rechtbank daarover geen oordeel geven.

2.3.1. Belanghebbende heeft per ultimo 2001 een voorziening gevormd tot een bedrag van € 8.531,60 (50% van € 17.063,20) ter zake van te verrichten onderhoud aan de varkensstal. Ter adstructie daarvan heeft hij overgelegd een offerte van [firma] van 21 februari 2003 voor de verbouwing van de varkensstal, uitkomend op een totaalprijs van € 17.063,20. De verbouwing was in 2007 nog niet geëffectueerd.

2.3.2. Belanghebbende heeft per ultimo 2001 een voorziening gevormd tot een bedrag van € 5.687,50 (50% van € 11.375) ter zake van de verwijdering van asbest uit de varkensstal en koeienstal. Ter adstructie daarvan heeft hij overgelegd een offerte van [firma] te [woonplaats] van 18 juni 2003 voor de verwijdering en vervanging van asbestplaten in beide stallen, uitkomend op een totaalprijs van € 11.375. In 2005 heeft belanghebbende een sloopvergunning voor de sloop van de rundveestal aangevraagd en gekregen. De sloop heeft plaatsgevonden in 2007. De asbestsanering van de varkensstal was in 2007 nog niet geëffectueerd.

2.3.3. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 33 417 (BNB 1998/409) mag een voorziening worden gevormd ten laste van de winst voor toekomstige uitgaven indien die uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend en terzake waarvan een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen.

2.3.4. Belanghebbende heeft wel gesteld maar, tegenover de gemotiveerde bestrijding van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt of en in hoeverre de geplande verbouwing van de varkensstal mede onderhoudsuitgaven betreft die hun oorsprong vinden in de situatie vóór 31 december 2001. Uit de overgelegde offerte valt immers niet af te leiden of en in hoeverre sprake is van onderhoud danwel van verbetering. Tevens heeft belanghebbende met het overleggen van een offerte uit 2003 niet aannemelijk gemaakt dat reeds ultimo 2001 een redelijke mate van zekerheid bestond dat de onderhavige verbouwing zou plaatsvinden. Ook het gegeven dat er, naar belanghebbende heeft gesteld, blijkens het in 1997 bestaande varkensbesluit 1994 een wettelijke plicht bestond tot aanpassing van de varkensstallen op uiterlijk 1 januari 2006, brengt op zichzelf niet mee dat reeds ultimo 2001 sprake was van een redeljke mate van zekerheid als hiervoor is bedoeld.

2.3.5. Belanghebbende heeft met het overleggen van de offerte van [firma] uit 2003 niet aannemelijk gemaakt dat reeds ultimo 2001 een redelijke mate van zekerheid bestond dat de geoffreerde asbestsanering zou plaatsvinden. Het gegeven dat de koeienstal in 2007 is gesloopt en dat belanghebbende daarvoor in 2005 een sloopvergunning had aangevraagd en gekregen, leidt niet tot een ander oordeel, mede gezien de tijdspanne die ligt tussen ultimo 2001 en 2005, het jaar waarin de sloopvergunning is aangevraagd c.q. het jaar 2007, het jaar waarin de sloop heeft plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor belanghebbendes verwijzing naar het Varkensbesluit. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat op grond van het Varkensbesluit ultimo 2001 een verplichting bestond tot asbestsanering.

2.4. Belanghebbendes subsidiaire stelling dat hij tot de in 2.3.1. en 2.3.2. vermelde bedragen een egalisatiereserve mag vormen, wordt door de rechtbank verworpen. Vorming van een egalisatiereserve is mogelijk voorzover het gaat om kosten welke zijn opgeroepen door de bedrijfsuitoefening in een bepaald jaar doch die eerst in een later jaar tot een piek in de uitgaven leiden. Naar het oordeel van de rechtbank kan met het vormen van een kostenegalisatiereserve een aanvang genomen worden op het moment dat belanghebbende besluit om het onderhoud c.q. de asbestsanering uit te stellen tot een later jaar. Niet aannemelijk is dat belanghebbende dat besluit eerder heeft genomen dan in 2003, het jaar waarin de offertes zijn aangevraagd. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de bedragen waarvoor hij een reserve wil opvoeren, kosten betreffen die zijn opgeroepen in het jaar 2001.

2.5. Uit al het vorenverwogene volgt dat het gelijk is aan de inspecteur. Het beroep is ongegrond.

2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 17 september 2007 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. drs. G.H.C. Blommers, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E. Woltman, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.