Rechtbank Breda, 04-10-2007, BB5719, AWB 06/2928
Rechtbank Breda, 04-10-2007, BB5719, AWB 06/2928
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2007
- Datum publicatie
- 16 oktober 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2007:BB5719
- Zaaknummer
- AWB 06/2928
Inhoudsindicatie
26 en 67 AWR; 8:1 en 7:1 Awb; WOB
Beslissing weigering inzage in het volledige belastingdossier van belanghebbende in de bezwaarfase is een niet voor bezwaar vatbare beschikking. Het is in beginsel enkel aan de belastingrechter om dit te beoordelen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2928
Uitspraakdatum: 4 oktober 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
Betreft
De schriftelijke weigering van de inspecteur van 25 april 2006 een besluit te nemen in de zin van artikel 6:2, onderdeel a, van de Awb, op het bezwaar van belanghebbende tegen het weigeren van volledige inzage in het belastingdossier van belanghebbende.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2007 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de inspecteur. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 96 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Op 28 december 2005 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 opgelegd. Daartegen is namens belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. In dat bezwaarschrift is verzocht om kennisneming van de aan de aanslag ten grondslag liggende stukken. Het verzoek om inzage is herhaald bij brief van 1 maart 2006. Op 12 april 2006 heeft de gemachtigde van belanghebbende inzage gehad in het belastingdossier van belanghebbende. Daarbij is hem inzage geweigerd in een aantal stukken die zijn opgesomd in een document met de naam ‘overzicht niet te verstrekken stukken uit controledossier [belanghebbende] B.V.’. Tegen deze schriftelijke weigering de genoemde stukken in te mogen zien is bij brief van 20 april 2006 namens belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij brief van 25 april 2006 deelt de inspecteur aan belanghebbende mede dat het bezwaarschrift niet in behandeling kan worden genomen, omdat enerzijds het bezwaar niet is gericht tegen een besluit en anderzijds omdat in dit geval de rechtsgang van artikel 67 van de AWR in verband met en naar de maatstaven van de Wet openbaarheid van bestuur, niet gebruikt kan worden. Tegen deze brief wordt namens belanghebbende, bij brief van 1 juni 2006, bij de rechtbank ingekomen op 6 juni 2006, beroep ingesteld.
2.2. In geschil is, naar de rechtbank verstaat, het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht de inzage is geweigerd van de stukken die zijn opgesomd in het ‘overzicht niet te verstrekken stukken uit controledossier [belanghebbende] B.V.’.
2.3. De rechtbank stelt het volgende voorop. Het tot de stukken van bezwaar behorende stuk dat vermeldt; ‘overzicht niet te verstrekken stukken uit controledossier [belanghebbende] B.V.’, moet worden opgevat als een beslissing op belanghebbendes verzoek om inzage welke schriftelijk is gedaan en bekend is gemaakt aan belanghebbendes gemachtigde. Nu deze beslissing, zonder enig oordeel te geven over de juridische status van die beslissing, is genomen door de inspecteur in een zaak die een belastingzaak betreft, namelijk het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting, moet die beslissing worden aangemerkt als een “ingevolge een belastingwet genomen besluit” in de zin van artikel 26 van de AWR. Dientengevolge is in beginsel de rechter in belastingzaken de bevoegde rechter om kennis te nemen van geschillen betreffende dergelijke beslissingen (vergelijk Hoge Raad 1 maart 2000, nr. 35 041, BNB 2000/171). De bestuursrechter van deze rechtbank heeft derhalve terecht de behandeling van het onderhavige beroep overgedragen aan de belastingrechter.
2.4. De mededeling van de inspecteur van 25 april 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen het weigeren van volledige inzage in het belastingdossier van belanghebbende, moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een schriftelijke weigering een besluit te nemen in de zin van artikel 6:2, aanhef en onderdeel a, van de Awb. Een dergelijke weigering moet worden gelijkgesteld met een afwijzende uitspraak, zodat belanghebbende hiertegen beroep kan instellen op grond van artikel 8:1 van de Awb in verband met artikel 26, eerste lid, van de AWR.
2.4. Artikel 26 van de AWR luidt:
1. In afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het betreft:
a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of
b. een voor bezwaar vatbare beschikking.
2. De voldoening of afdracht op aangifte, dan wel de inhouding door een inhoudingsplichtige, van een bedrag als belasting wordt voor de mogelijkheid van beroep gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De wettelijke voorschriften inzake bezwaar en beroep tegen zodanige beschikking zijn van overeenkomstige toepassing, voorzover de aard van de voldoening, de afdracht of de inhouding zich daartegen niet verzet.
Artikel 8:1 van de Awb luidt:
1. Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
2. Met een besluit wordt gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
3. Met een besluit worden gelijkgesteld:
a. de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, en
b. de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 7:1 van de Awb luidt:
1. Degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit:
a. op bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. aan goedkeuring is onderworpen,
c. de goedkeuring van een ander besluit of de weigering van die goedkeuring inhoudt, of
d. is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4.
2. Tegen de beslissing op het bezwaar kan beroep worden ingesteld met toepassing van de voorschriften die gelden voor het instellen van beroep tegen het besluit waartegen bezwaar is gemaakt.
Deze wettelijke systematiek heeft tot gevolg dat in zaken die het belastingrecht betreffen enkel beroep open staat tegen beslissingen op bezwaar. Nu op grond van artikel 26 van de AWR, voor zover te dezen van belang, enkel bezwaar mogelijk is indien het besluit een “voor bezwaar vatbare beschikking” is, moet het bezwaar tegen een besluit dat niet een dergelijke beschikking is, niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is hierbij van oordeel dat het in beginsel aan belangebbende is aan te geven of hij in bezwaar wenst te komen of dat hij iets anders wil, bijvoorbeeld een mededeling doen of het doen van een verzoek.
2.5. Naar het oordeel van de rechtbank is de beslissing van de inspecteur om bepaalde documenten niet ter inzage te verstrekken in de vorm van het ‘overzicht niet te verstrekken stukken uit controledossier [belanghebbende] B.V.’ geen voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van artikel 26, aanhef en eerste lid, van de AWR. Hiertegen kan dan gelet op deze bepaling in verband met artikel 7:1 van de Awb, geen beroep worden ingesteld. De inspecteur had het bezwaar derhalve niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu de weigering het bezwaar in behandeling te nemen wordt aangemerkt als een uitspraak op bezwaar en die uitspraak niet luidt zoals die moet luiden, zal de rechtbank beslissen zoals de inspecteur had moeten doen.
2.6. Hetgeen belanghebbende overigens nog aanvoert kan niet leiden tot een andere beslissing zodat, gelet op het vorenoverwogene, het beroep gegrond is verklaard en beslist is als hiervoor is vermeld.
2.7. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op, afgerond, € 96 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 0,25).
Deze uitspraak is gedaan op 4 oktober 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.