Home

Rechtbank Breda, 13-11-2007, BB9125, AWB 06/3096

Rechtbank Breda, 13-11-2007, BB9125, AWB 06/3096

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
13 november 2007
Datum publicatie
30 november 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BB9125
Zaaknummer
AWB 06/3096

Inhoudsindicatie

Dierenarts zet zijn werkzaamheden voort in een andere maatschap. Rechtbank acht geen staking aanwezig, zodat ter zake van de goodwill en de stille reserves een herinvesteringsreserve gevormd kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/3096

Uitspraakdatum: 13 november 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 117.714.

1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 mei 2006 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 12 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 13 juni 2006, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden, alsmede de inspecteur.

1.7. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is dierenarts met chirurgie als specialiteit.

2.2. Van januari 1998 tot 1 december 2002 heeft belanghebbende voor twee/elfde deel deelgenomen in een maatschap die een dierenartspraktijk te [woonplaats] exploiteerde.

Bij brief van 27 mei 2002 hebben de overige maten het maatschapscontract met belanghebbende opgezegd.

2.3. De overeenkomst tot praktijkassociatie bevatte onder meer een non-concurrentiebeding, inhoudende dat de partij die na ontbinding van de maatschap zijn aandeel overdroeg, zich gedurende 10 jaar niet als dierenarts mocht vestigen in enige plaats binnen een cirkel van 25 kilometer met als middelpunt het praktijkpand van de maatschap. Bij arbitraal vonnis van 29 juli 2003 is beslist dat dit beding ten aanzien van belanghebbende beperkt wordt tot een duur van vijf jaar en dat dit beding niet ziet op het behandelen van dieren in een kliniek die enkel dieren op doorverwijzing van andere dierenartsen behandelt. De aan belanghebbende te betalen vergoeding voor goodwill is bij dit vonnis bepaald op € 158.500.

2.4. Belanghebbende is per 1 januari 2004 voor een 30% maatschapsaandeel toegetreden tot de dierenartspraktijk die voordien zijn levenspartner toebehoorde. Deze dierenartspraktijk draagt de naam [kliniek] en is een specialistische kliniek voor gezelschapsdieren te [woonplaats] (de kliniek), gelegen op een afstand van circa 8,5 kilometer van de dierenartspraktijk te [woonplaats]. De in de kliniek door belanghebbende verrichte werkzaamheden betroffen chirurgische ingrepen op door andere dierenartsen naar hem doorverwezen dieren. Bij de toetreding heeft belanghebbende een bedrag van € 58.810 ingebracht waarvan € 10.560 is schuldig gebleven. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende zijn werkzaamheden reeds uitgeoefend in de praktijk van zijn levenspartner. Op respectievelijk 1 oktober en 1 november 2003 heeft belanghebbende geïnvesteerd in apparatuur ten behoeve van zijn chirurgische werkzaamheden in de kliniek.

2.5. In 2006 is tussen belanghebbende en zijn partner een overeenkomst gesloten waarbij de in 2.4 genoemde 30% wordt verhoogd naar 50%. De overeenkomst is in 2006 geregistreerd. Het bedrag dat belanghebbende aan zijn partner verschuldigd is voor de overname van de aanvullende 20% is nog niet vastgesteld. De vergoeding betreffende de eerste 30% zag op de in de kliniek aanwezige materiële zaken, de vergoeding betreffende de overige 20% ziet mede op de stille reserves van de kliniek.

2.6. Belanghebbende is bij zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar ervan uitgegaan dat hij zijn ondernemingsactiviteiten met betrekking tot de dierenartsenpraktijk te [woonplaats] heeft gestaakt. De aanslag is conform die aangifte vastgesteld. In bezwaar komt belanghebbende terug op de aangifte en wenst ter zake van de overdrachtswinst (goodwill en stille reserves) een herinvesteringsreserve te vormen.

3. Geschil

3.1. In geschil is of belanghebbende terzake van de als stakingswinst aangegeven overdrachtswinst van € 186.568, bestaande uit goodwill en overige stille reserves, een herinvesteringsreserve mag vormen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. De inspecteur voert daarvoor primair aan dat belanghebbende zijn onderneming heeft gestaakt. Voor het geval de onderneming niet is gestaakt doch is voortgezet neemt hij het subsidiaire standpunt in dat een voornemen tot herinvestering ontbreekt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen ter zitting hieraan is toegevoegd verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag, naar de rechtbank verstaat, tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en vaststelling van het verlies uit werk en woning op € 63.409 (€ 117.714 plus € 5.445 stakingsaftrek minus € 186.568 goodwill en stille reserves), waarvan als ondernemingsverlies moet worden aangemerkt € 45.425 (€ 42.306 plus € 3.119 zelfstandigenaftrek).

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Indien en voorzover er een herinvesteringsvoornemen per ultimo 2003 aanwezig is, kan terzake van de winst die in 2003 is gerealiseerd bij de vervreemding van goodwill en overige bedrijfsmiddelen, een herinvesteringsreserve gevormd worden indien belanghebbendes onderneming niet is gestaakt maar is voortgezet.

4.2. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, tegenover de betwisting door de inspecteur, aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van de uittreding uit de dierenartspraktijk te [woonplaats] en uiterlijk op balansdatum 31 december 2002, voornemens was op gelijkwaardige voet deel te nemen in de kliniek van zijn levenspartner en dat die intentie nog bestond op 31 december 2003. De rechtbank hecht geloof aan belanghebbendes verklaringen dat hij samen met zijn levenspartner, dat wil zeggen op 50-50 basis, de kliniek wenste te exploiteren. De omstandigheid dat in het onderhavige jaar reeds is geïnvesteerd in chirurgische apparatuur versterkt die verklaringen

4.3. Uit de feiten alsmede de geloofwaardige verklaringen van belanghebbende

daaromtrent leidt de rechtbank af dat belanghebbende zowel in de dierenartspraktijk in [woonplaats] als in de op 8,5 kilometer afstand gelegen kliniek te [woonplaats] deelgerechtigde was in een dierenartspraktijk en dat hij aan de respectievelijke winsten daarvan heeft bijgedragen door voornamelijk chirurgische werkzaamheden te verrichten, en dat hij derhalve zijn onderneming, zij het in eniger mate gewijzigde vorm, heeft voortgezet. Dit oordeel wordt ondersteund doordat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat één van zijn voormalige collega’s uit de praktijk in [woonplaats] operatiepatiënten naar hem is blijven doorsturen, net zoals dit gebeurde toen belanghebbende nog deel uit maakte van de dierenartsenpraktijk in [woonplaats], en dat een cliënt (een instituut met 50 dieren) is meegegaan met belanghebbende.

4.4. Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende vanaf de datum waarop de maatschap in [woonplaats] werd opgezegd zijn onderneming heeft willen voortzetten en daartoe ook feitelijk direct stappen heeft ondernomen wat erin heeft geresulteerd dat de praktijk in 2004 ook daadwerkelijk is voortgezet. Dit leidt tot het oordeel dat geen sprake is geweest van een staking van belanghebbendes onderneming. De omstandigheid dat de voortzetting van de onderneming, via het deelnemen in de praktijk van zijn levenspartner, stapsgewijs is geschied, doet aan het vorenstaande oordeel niet af. De stelling van de inspecteur dat de vorming van een herinvesteringsreserve niet mogelijk is omdat belanghebbende zijn onderneming heeft gestaakt, wordt derhalve door de rechtbank verworpen.

4.5. Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van de inspecteur overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan de inspecteur uit het in 2.3 bedoelde arbitrale vonnis leest is juist uit het aanvechten van het concurrentiebeding af te leiden dat belanghebbende vanaf 1 december 2002 een herinvesteringsvoornemen had. Het bestaan van dit voornemen in 2002 en het voortbestaan daarvan in het onderhavige jaar vindt bevestiging in het feit dat belanghebbende reeds in het onderhavige jaar de eerdergenoemde investeringen heeft gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zowel ultimo 2002 als ultimo 2003 sprake is geweest van een voornemen tot herinvesteren. Derhalve kan belanghebbende ter zake van de winst die is gerealiseerd bij de vervreemding van goodwill en overige bedrijfsmiddelen een herinvesteringsreserve vormen.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van belanghebbende en moet worden beslist als hierna is vermeld.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil;

- stelt het verlies uit werk en woning voor het jaar 2003 vast op € 63.409, waarvan € 45.425 ondernemingsverlies;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. A.J. Kromhout, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.