Home

Rechtbank Breda, 27-11-2007, BC0886, AWB 06/3136

Rechtbank Breda, 27-11-2007, BC0886, AWB 06/3136

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
27 november 2007
Datum publicatie
27 december 2007
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BC0886
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 06/3136

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is inlener van arbeidskrachten en is aansprakelijk gesteld voor de door de uitlener niet afgedragen loonbelasting. De administratie van zowel de inlener als de uitlener bieden onvoldoende mogelijheid om de identiteit van de ingeleende arbeidskrachten vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat de ingeleende uren niet individualiseerbaar zijn en dus de identiteit van de personen die de arbeid hebben verricht niet is vast te stellen. Daarom is terecht het anoniementarief toegepast en heeft de ontvanger terecht niet gematigd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/3136

Uitspraakdatum: 27 november 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats], eiseres,

en

de ontvanger van de Belastingdienst, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en ontvanger.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de ontvanger van 4 mei 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar gerichte beschikking aansprakelijkstelling, nummer [00000000], betreffende de over de jaren 2000 tot en met 2003 aan [bureau] successievelijk [bureau] v.o.f. opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar directeur, vergezeld van de gemachtigde, alsmede de ontvanger, bijgestaan door de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Vaststaat dat belanghebbende in de onderhavige jaren werknemers van [bureau] successievelijk [bureau] v.o.f. (hierna tezamen: [bureau]) inleende. Naast de aan belanghebbende uitgereikte facturen maken wekelijkse overzichten betreffende dertig kalenderweken, van de door werknemers van [bureau] bij belanghebbende gewerkte uren in het jaar 2001, deel uit van belanghebbendes administratie. Deze overzichten vermelden naast het weeknummer voor vierentwintig weken enkel voornamen en aantallen gewerkte uren.

2.2. Op grond van de bevindingen van de inspecteur naar aanleiding van het

op 4 februari 2004 ingestelde boekenonderzoek bij [bureau] zijn de onderhavige naheffings¬aanslagen opgelegd. Het boekenonderzoek bleef, vanwege de weigering van [bureau] en haar medevennoot om aan dat onderzoek mee te werken, beperkt tot een onderzoek van de administratie voor zover die aanwezig was bij de administrateur van [bureau]. In de loonadministratie van [bureau] ontbraken voor alle jaren de identiteitsbewijzen van enkele werknemers en ontbrak tevens een urenadministratie per werknemer. Na onderzoek bij de afnemers aan wie [bureau] heeft gefactureerd was het niet mogelijk van een deel van de door [bureau] voor de loonbelasting geadministreerde uren te bepalen door wie die uren zijn gewerkt. Met betrekking tot de onderhavige jaren kon van het in de loonadministratie voorkomende totaal aantal uren van respectievelijk 10.898, 31.534, 45.721 en 17.689 aan individuele werknemers worden toegerekend een aantal uren van respectievelijk 6.181, 16.534, 28.035 en 13.455.

2.3. Naar partijen ter zitting desgevraagd hebben verklaard is uitsluitend nog in geschil of in het onderhavige geval terecht het anoniementarief als bedoeld in artikel 26b, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet), is toegepast.

2.4. De rechtbank constateert in navolging van de inspecteur dat voor de onderhavige jaren respectievelijk 4.717, 15.000, 17.686 en 4.234 gefactureerde gewerkte uren niet zijn toe te rekenen aan individuele werknemers. Op grond van de in 2.2 weergegeven feiten in samenhang met het vorenstaande concludeert de rechtbank dat van een substantieel deel van de door [bureau] gefactureerde gewerkte uren niet is te bepalen door wie de gefactureerde werkzaamheden zijn verricht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met betrekking tot die gefactureerde uren terecht het uitgangspunt gehanteerd dat sprake is van werknemers die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking hebben genoten en van wie de identiteit niet is vastgesteld en niet zijn opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig artikel 28, onderdeel f, van de Wet en is bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen derhalve terecht het anoniementarief als bedoeld in artikel 26b voornoemd voor alle jaren toegepast.

2.5. De tijdens het boekenonderzoek bij [bureau] geconstateerde gebreken in de administratie rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank tevens dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag, en in navolging daarvan de ontvanger bij het vaststellen van de aansprakelijkheid van belanghebbende, niet is afgegaan op de administratie van [bureau] maar de aan de inleners gefactureerde uren alsmede de op die facturen vermelde namen van werknemers als uitgangspunt heeft genomen.

2.6. Voor zover belanghebbende zich met de door haar overgelegde overzichten heeft beroepen op artikel 34, § 5, tweede lid, van de Leidraad Invordering, verwerpt de rechtbank dit beroep. Voor matiging van de aansprakelijkstelling is volgens de Leidraad vereist dat de inlener een door hemzelf bijgehouden administratie overlegt waarin de naam, adres, woonplaatsgegevens, de geboortedatum, het sofi-nummer van de werknemer, een specificatie van de gewerkte uren en een kopie van het identiteitsbewijs zijn opgenomen. De door belanghebbende overgelegde overzichten voldoen niet aan deze eisen. De rechtbank acht de in de Leidraad voor de tegemoetkoming gestelde eisen niet onredelijk, gezien in het kader van het doel van het anoniementarief, te weten het tegengaan van zwartwerken.

2.7. Het onder 2.4. tot en met en 2.6. overwogene leidt tot de conclusie dat zowel bij de vaststelling van de naheffingsaanslagen als bij de vaststelling van de aansprakelijkheid het anoniementarief terecht is toegepast. Voor dat geval is niet in geschil dat het beroep ongegrond is.

2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter,

mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en mr A.A. den Hartog rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.