Rechtbank Breda, 06-12-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:3007 BC0907, AWB 06/3565
Rechtbank Breda, 06-12-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:3007 BC0907, AWB 06/3565
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 6 december 2007
- Datum publicatie
- 27 december 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2007:BC0907
- Zaaknummer
- AWB 06/3565
Inhoudsindicatie
De inspecteur baseert de naheffingsaanslag accijns en andere belastingen uitsluitend op een intern memo van een met belanghebbende gevoerd telefoongesprek, terwijl belanghebbende betwist dat het interne memo een juiste vastlegging is van hetgeen tijdens het telefoongesprek is gezegd. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag, omdat de inspecteur niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3565
Uitspraakdatum: 6 december 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
VOF [belanghebbende], gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 2 juni 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen accijns minerale oliën, brandstoffenbelasting, voorraadheffing en regulerende energiebelasting, alsmede de bij beschikking vastgestelde verzuimboete van € 1.509.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het de naheffingsaanslagen accijns minerale oliën, brandstoffenbelasting en voorraadheffing alsmede de boete betreft;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het de naheffingsaanslag regulerende energie¬belasting betreft;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen accijns minerale oliën, brandstoffenbelasting en voorraadheffing alsmede de uitspraak tegen de boete;
- vermindert de naheffingsaanslagen tot bedragen van € 2.668 aan accijns minerale oliën, € 374 aan brandstoffenbelasting en € 335 aan voorraadheffing;
- vermindert de boete tot een bedrag van € 1.167;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1 Belanghebbende is gevestigd in Nederland en exploiteert kermisattracties; botsauto’s.
2.2 Tijdens een administratief accijnsonderzoek op 14 februari 2005 zijn door de controleambtenaren in de administratie van belanghebbende elf (verzamel)facturen aangetroffen, betreffende door belanghebbende in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 aangeschafte minerale oliën van een Belgische brandstoffenleverancier, genaamd [leverancier] gevestigd te [woonplaats] (België). De facturen zijn voldaan door belanghebbende.
2.3 [vennoot] heeft in zijn hoedanigheid van vennoot van belanghebbende en ten behoeve van haar onderneming de onderwerpelijke minerale oliën in België afgehaald en in Nederland verbruikt. Op het moment van voorhanden hebben van deze accijnsgoederen door belanghebbende is in Nederland de accijns, de voorraadheffing, de brandstoffenbelasting en de regulerende energiebelasting niet betaald. Het betreft in totaal 57.388 liter laagbelaste olie (rode diesel) en in totaal 10.044 liter hoogbelaste gasolie (witte diesel). De rode diesel is in de brandstoftanks van het stroomaggregaat van belanghebbende afgehaald.
2.4 Tijdens de controle op 14 februari 2005 is door de een van de controleambtenaren telefonisch contact opgenomen met [vennoot]. Van dit telefoongesprek is door de controle¬ambtenaar het navolgende intern memorandum opgemaakt:
“stroomaggregaat 2000 liter =>Rode
=> Witte 1000 litertanks
Gebeld met [vennoot] om 12.15 uur:
Hij tankt normaal in de tank van de stroomaggregaat. Deze heeft een capaciteit van 2000 liter en wordt gebruikt voor de tankingen van rode diesel voor de stroomaggregaat. Daarnaast heeft hij een mobiele tank die hij gebruikt voor tankbeurten van witte diesel.
Walpot tankingen gebeurt in deze tanks.”
2.5 De inspecteur heeft uit deze bevindingen de conclusie getrokken dat ten aanzien van de rode diesel en de witte diesel sprake is van uitslag in de zin van artikel 2b, lid 1, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet) en hij heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 naheffingsaanslagen in de accijns van minerale oliën, brandstoffenbelasting, voorraadheffing en - voor wat betreft de rode diesel - regulerende energiebelasting opgelegd ten bedrage van in totaal € 15.099 aan accijns en belastingen, alsmede een verzuimboete vastgesteld van 10% ofwel € 1.509.
2.6 In geschil is of belanghebbende voor de witte diesel accijns en belastingen verschuldigd is geworden op de voet van artikel 2b, lid 1, van de Wet. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende de witte diesel steeds enkel in de vaste brandstoftanks van de bij haar in gebruik zijnde vrachtauto’s heeft getankt of dat belanghebbende met een mobiele tank van 1.000 liter deze diesel heeft afgehaald. Nu de inspecteur zich op het standpunt stelt dat accijns en belastingen zijn verschuldigd, rust de bewijslast in beginsel op de inspecteur.
2.7 De inspecteur baseert zich voor het bewijs van zijn stelling dat belanghebbende de witte diesel in een mobiele tank van 1000 liter heeft afgehaald uitsluitend op het telefoongesprek zoals onder 2.4 weergegeven in een intern memo, terwijl belanghebbende betwist dat het interne memo een juiste vastlegging is van hetgeen tijdens het telefoongesprek door [vennoot] is gezegd. In een geval als het onderhavige waarin de bewijslast op de inspecteur rust en het enige door de inspecteur aangedragen bewijs uitdrukkelijk door belanghebbende wordt betwist en deze tegenover dit bewijs een geloofwaardige verklaring geeft omtrent het afhalen van de witte diesel (namelijk in de tanks van de vrachtauto’s waarmee hij naar België reed), heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet aan die bewijslast voldaan. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. De inspecteur acht zich ondersteund voor zijn stelling dat gebruik is gemaakt van een mobiele tank in de op de facturen vermelde hoeveel¬heden olie die door belanghebbende in België zijn afgehaald. Belanghebbende heeft echter dien¬aangaande gesteld en de rechtbank acht aannemelijk dat deze facturen verzamelfacturen zijn. Enig bewijs voor het tanken in een mobiele tank kan hieraan dan niet worden ontleend. Voorts heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting in dit verband nog verduidelijkt dat de vrachtauto’s waarmee in België werd getankt normaal een vaste brandstoftank van 400 liter hebben en dat één vrachtauto toen was uitgerust met een extra vaste brandstoftank van 800 liter. Gelet hierop komt het de rechtbank niet onaannemelijk voor dat de op verzamelfacturen vermelde hoeveelheden olie in de vaste brandstoftanks van vrachtauto’s van belanghebbende zijn afgehaald. In zoverre is het beroep gegrond en is niet in geschil dat de naheffingsaanslagen dienen te worden verminderd met in totaal € 3.427 aan accijns, brandstoffenbelasting en voorraadheffing.
2.8 De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat niet in geschil is dat belanghebbende voor de rode diesel accijns en belastingen verschuldigd is geworden op de voet van artikel 2b, lid 1, van de Wet, zodat de naheffingsaanslagen in stand moeten blijven tot een bedrag van € 2.668 aan accijns, € 335 aan voorraadheffing, € 374 aan brandstofbelasting en € 8.295 aan reguliere energiebelasting, ofwel in totaal € 11.672 aan accijns en belastingen.
2.9 Met betrekking tot de boete heeft belanghebbende ter zitting aangevoerd dat sprake is van een zodanige onduidelijkheid dat haar niet kan worden verweten dat zij geen accijns en belasting heeft betaald over de rode diesel die door haar in de brandstoftanks van het stroomaggregaat in België zijn afgehaald. Hierin ligt besloten dat volgens belanghebbende sprake is van afwezigheid van alle schuld. Voorzover belanghebbende daarmee doelt op de ter zake geldende regelgeving verwerpt de rechtbank die stelling. Van belanghebbende, die een kermisattractie in de grensstreek exploiteert, kan redelijkerwijs worden verwacht dat zij op de hoogte is van die regelgeving dan wel zorgt dat zij daarvan op de hoogte wordt gesteld. Op welke mogelijke andere onduidelijkheid belanghebbende doelt, geeft zij niet aan. De rechtbank is ook niet gebleken van enige onduidelijkheid. Belanghebbendes beroep op afwezigheid van alle schuld faalt dan ook naar het oordeel van de rechtbank.
2.10 Nu de verschuldigde accijns en belastingen worden verminderd tot in totaal € 11.672 moet de verzuim¬boete van 10% dienovereenkomstig worden verminderd tot € 1.167. Gelet op al het vorenstaande is het beroep gegrond en moet worden beslist als hiervoor is vermeld.
2.11 De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 6 december 2007 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.