Rechtbank Breda, 23-05-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:3374 BF0154, AWB 06/5017
Rechtbank Breda, 23-05-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:3374 BF0154, AWB 06/5017
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 23 mei 2007
- Datum publicatie
- 9 september 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2007:BF0154
- Zaaknummer
- AWB 06/5017
Inhoudsindicatie
geen samenvatting
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/5017
Uitspraakdatum: 23 mei 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats], verweerder.
Eiser wordt hierna aangeduid als belanghebbende.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 31 augustus 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2005.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede, de verweerder.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag onroerende zaakbelastingen eigenaren tot een bedrag van € 425,70;
- vermindert de aanslag onroerende zaakbelastingen gebruikers tot een bedrag van € 354,75;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322, en wijst de gemeente [woonplaats] aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de gemeente [woonplaats] het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [straat] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken niet in geschil is. Voorts heeft hij verklaard dat de verschillende gebouwen en de ondergrond, zoals door verweerder gesteld, als een samenstel en dus als één onroerende zaak kunnen worden aangemerkt.
2.2. Belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak in de heffing van de onroerende-zaakbelastingen eigenaren en gebruikers betrokken naar het tarief voor niet-woningen.
2.3. Tot de onroerende zaak behoort een loods. Deze loods wordt gebruikt als magazijn, als werkplaats, als opslag en er is een sanitaire ruimte. Verweerder bestrijdt niet dat in de loods privé objecten, te weten een aantal auto’s, een caravan en een boot, zijn opgeslagen.
2.4. Tussen partijen is uiteindelijk slechts in geschil of de onroerende zaak hoofdzakelijk, dat wil zeggen voor 70% of meer, tot woning dient dan wel in hoofdzaak dienstbaar is aan woondoeleinden.
2.5. Verweerder stelt dat de loods niet hoofdzakelijk dienstbaar is aan woondoeleinden en dat deze derhalve in het geheel niet meetelt in de beoordeling of de onroerende zaak als geheel hoofdzakelijk tot woning dient dan wel in hoofdzaak dienstbaar is aan woondoeleinden.
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank is de in 2.5 genoemde stelling van verweerder niet juist. Nu tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van één onroerende zaak, dient het hoofdzakelijkheidscriterium zoals omschreven in 2.4, nu hieromtrent in de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2005 niet anders is bepaald, op de onroerende zaak als geheel te worden toegepast en niet afzonderlijk op de verschillende gebouwen.
2.7. Verweerder heeft niet bestreden dat de loods voor circa 60/260 deel voor privé doeleinden wordt gebuikt. De onroerende zaak dient, gezien de cijfermatige opstellingen in het beroepschrift en in de uitspraak op bezwaar en gelet op het in 2.6 overwogene, hoofdzakelijk tot woning of is in hoofdzaak dienstbaar aan woondoeleinden.
2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en is beslist als hiervoor vermeld.
2.9. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn gesteld noch gebleken.
Deze uitspraak is gedaan op 23 mei 2007 door mr. A.G.M. Zander, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.