Rechtbank Breda, 18-01-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:816 ECLI:NL:RBBRE:2007:817 BG7093, AWB 06/2384
Rechtbank Breda, 18-01-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:816 ECLI:NL:RBBRE:2007:817 BG7093, AWB 06/2384
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 18 januari 2007
- Datum publicatie
- 16 december 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2007:BG7093
- Zaaknummer
- AWB 06/2384
Inhoudsindicatie
geen samenvatting
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2384
Uitspraakdatum: 18 januari 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 25 april 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, berekend naar een inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 65.388.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2007 te Venlo. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.387;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1 Belanghebbende en zijn echtgenote hebben de door hen in de vorm van een maatschap gedreven varkensfokkerij per 31 december 2003 gestaakt. Als gevolg van deze staking is er een stuk grond van 4.440 m2, het perceel, naar het privé-vermogen van belanghebbende en zijn echtgenote overgegaan. Dit perceel bestaat uit een gedeelte waarop voorheen stallen stonden en een gedeelte van het daarbij behorende erf. De stallen zijn in 2003 gesloopt. De eigen woning van belanghebbende en zijn echtgenote heeft steeds tot het privé-vermogen gehoord.
2.2 Uit de door de inspecteur ter zitting overgelegde luchtfoto en de kadastrale kaart blijkt dat het een L-vormig perceel betreft. Het ene uiteinde van het stuk grond grenst aan het stuk grond waarop de eigen woning van belanghebbende en zijn echtgenote is gelegen (500m2). Het andere uiteinde grenst aan de openbare weg. Het perceel is op het moment van staking in gebruik bij de buurman van belanghebbende. Ten tijde van de staking staan er gewassen op. Op het stuk grond rust een agrarische bestemming, met dien verstande dat qua opstallen alleen (glazen) kassen zijn toegestaan.
2.3 Uitsluitend is in geschil of bij de waardering van het perceel een waardedruk in verband met de eigen bewoning mogelijk is. Belanghebbende is van mening dat dit wel kan en de inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan.
2.4 De reden voor het in aanmerking nemen van een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning van een eigen woning is dat de woning niet kan worden verkocht in vrije en onbewoonde staat. Een koper zal bij de aankoop van een dergelijke woning rekening houden met het feit dat hij de woning niet direct en in volle omvang in gebruik kan nemen. Deze situatie doet zich niet voor ten aanzien van grond in de nabijheid van een bewoonde woning, indien deze grond wel direct en in volle omvang in gebruik genomen kan worden.
2.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur mede met de door hem overgelegde luchtfoto en kadastrale kaart voldoende aannemelijk gemaakt dat het bedoelde stuk grond op het moment van staking direct en in volle omvang in gebruik genomen kan worden door derden, aangezien dit stuk grond op voldoende afstand van de woning is gelegen, niet in gebruik is ten behoeve van deze woning en gezien de ligging goed bereikbaar is vanaf de openbare weg. Belanghebbende heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
2.6 Het gelijk is derhalve aan de zijde van de inspecteur. Voor dat geval heeft de inspecteur geconcludeerd dat het belastbaar inkomen uit werk en woning € 65.387 dient te bedragen, te weten € 49.462 (inkomen volgens aangifte) plus € 15.925 (correctie waardedruk). Nu de aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 65.388, is het beroep derhalve gegrond verklaard.
3. Proceskosten
3.1 De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt uitgegaan van twee samenhangende zaken. Dit betreft de zaken met procedurenummers 06/2383 en 06/2384 betreffende belanghebbende en diens echtgenote.
3.2 Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
3.3 De rechtbank zal in elk van de genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van € 322.
Deze uitspraak is gedaan op 18 januari 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.