Rechtbank Breda, 20-11-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:3586 ECLI:NL:RBBRE:2007:3587 BI6345, AWB 06/5888
Rechtbank Breda, 20-11-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:3586 ECLI:NL:RBBRE:2007:3587 BI6345, AWB 06/5888
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 20 november 2007
- Datum publicatie
- 5 juni 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2007:BI6345
- Zaaknummer
- AWB 06/5888
Inhoudsindicatie
geen samenvatting
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/5888
Uitspraakdatum: 20 november 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (België), eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 14 november 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.713.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2007 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1.1. Belanghebbende heeft sinds 1992 een vordering op [BV]. Per 1 januari 2001 bedraagt het saldo van de vordering € 160.443.
2.1.2. De aandelen van [BV] waren volledig in handen van de vader van belanghebbende, [vader] . [BV] had 90 % van de aandelen in Aannemingsbedrijf BV. Belanghebbende en zijn broer, zijn ieder voor 5% certificaathouder in Aannemingsbedrijf BV. Beide besloten vennootschappen werden bestuurd door de broer en vader van belanghebbende.
2.1.3. Belanghebbende was sinds lange tijd (in ieder geval al van vóór 1996) tot het overlijden van zijn vader op 20 januari 2004 gebrouilleerd met zijn vader. Als gevolg hiervan heeft belanghebbende, ondanks verschillende pogingen daartoe, geen informatie gekregen omtrent de exacte positie van belanghebbende ten opzichte van beide vennootschappen en de financiële positie van beide vennootschappen.
2.1.4. In 2002 is gebleken dat de financiële situatie van [BV] en Aannemingsbedrijf BV zodanig was dat vorderingen op deze BV’s niet meer inbaar waren. Derhalve bedraagt de waarde van de vordering van belanghebbende ultimo 2002 nihil.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of de afwaardering van de vordering van belanghebbende terecht ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) is gebracht. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de vordering is overgegaan van [BV] op Aannemingsbedrijf BV en de vordering hierdoor kan worden aangemerkt als een vordering in de zin van artikel 3.92 Wet IB 2001.
2.3. Belanghebbende stelt hiertoe dat de schuld van [BV] aan belanghebbende, op enig moment is overgedragen aan Aannemingsbedrijf BV. Belanghebbende heeft dit afgeleid uit een jaarrekening over het jaar 2001 van Aannemingsbedrijf BV, maar heeft geen inzicht in het precieze moment en de wijze van overdracht. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde erkend dat belanghebbende niet is geïnformeerd over de overdracht van de schuld.
2.4. Artikel 94, eerste lid, boek 3 BW luidt als volgt: “Buiten de in het vorige artikel geregelde gevallen worden tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten geleverd door een daartoe bestemde akte, en mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of verkrijger.”
Artikel 155, boek 6 BW luidt als volgt: “Een schuld gaat van de schuldenaar over op een derde, indien deze haar van de schuldenaar overneemt. De schuldoverneming heeft pas werking jegens de schuldeiser, indien deze zijn toestemming geeft nadat partijen hem van de overneming kennis hebben gegeven.”
2.5. Nu belanghebbende niet door [BV] of Aannemingsbedrijf BV op de hoogte is gebracht van een overdracht van de schuld van [BV] naar Aannemingsbedrijf BV, terwijl blijkens de in 2.4 weergegeven wettelijke bepalingen een dergelijke mededeling vereist is om een civielrechtelijke overname van die schuld te bewerkstelligen, is geen sprake van een overdracht die rechtsgeldig is ten opzichte van belanghebbende als crediteur. Belanghebbende had derhalve in 2002 nog steeds een vordering op [BV].
2.6. Artikel 3.90 van de Wet IB 2001 luidt: “Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren.” Artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 bepaalt voorts dat onder werkzaamheid mede wordt verstaan: “het rendabel maken van vermogensbestanddelen - daaronder begrepen de schulden die rechtstreeks samenhangen met die vermogensbestanddelen - voorzover deze vermogensbestanddelen al dan niet tegen vergoeding rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4 behoudens indien sprake is van een aanmerkelijk belang op grond van de artikelen 4.10 en 4.11.”
2.7. Aangezien belanghebbende geen aandelen heeft in [BV] welke vennootschap ten aanzien van de vordering nog steeds de debiteur is, kan de vordering niet worden aangemerkt als een vordering in de zin van artikel 3.92 Wet IB 2001 en kan de afwaardering van de vordering tot nihil niet in aanmerking worden genomen als verlies uit werk en woning. De vordering moet in aanmerking worden genomen bij het bepalen van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3). De in geschil zijnde vraag moet derhalve ontkennend worden beantwoord.
2.8. Voor zover belanghebbende met de stelling dat bij zijn broer de vordering wel is erkend, een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel geldt het volgende. Niet aannemelijk is dat de broer niet op de hoogte was van de overdracht van de schuld door [BV] aan Aannemingsbedrijf BV, nu de broer immers wel betrokken was bij de bedrijfsvoering van beide vennootschappen. De situatie van de broer is derhalve wezenlijk anders dan die van belanghebbende zodat geen sprake is van gelijke gevallen. Bovendien heeft de inspecteur ter zitting geloofwaardig gesteld dat de broer ook geen aftrek heeft gekregen ter zake van de afwaardering van diens vordering. Belanghebbende beroep op het gelijkheidsbeginsel treft geen doel.
2.9. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de inspecteur en is het beroep ongegrond.
2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen , voorzitter, en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.