Home

Rechtbank Breda, 12-12-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:3699 ECLI:NL:RBBRE:2007:4151 BJ9430, 07/1031

Rechtbank Breda, 12-12-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:3699 ECLI:NL:RBBRE:2007:4151 BJ9430, 07/1031

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
12 december 2007
Datum publicatie
7 oktober 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BJ9430
Zaaknummer
07/1031

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/1031

Uitspraakdatum: 12 december 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiseres], gevestigd te 's-Hertogenbosch, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ’s-Hertogenbosch, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 26 januari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting en de bij beschikking opgelegde vergrijpboete van 25%.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [naam gemachtigde] als gemachtigde van belanghebbende, verbonden aan Buijssen Adviesgroep te Berlicum, ter bijstand vergezeld van [naam], alsmede namens de inspecteur, [naam inspecteur].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1. Belanghebbende exploiteert een handelsonderneming in antiek en kunstvoorwerpen uit Azië. Belanghebbende heeft in april 1999 een partij goederen ingevoerd vanuit Indonesië. Ter zake van deze invoer is omzetbelasting geheven naar het algemene tarief van 17,5%. Deze omzetbelasting heeft belanghebbende als voorbelasting in aftrek gebracht. Bij verkoop van de goederen heeft belanghebbende de margeregeling toegepast en omzetbelasting voldaan naar het verlaagde tarief van 6%. De inspecteur heeft dit gecorrigeerd en de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Na het daartegen door belanghebbende ingediende bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd.

2.2. In geschil is of belanghebbende op grond van het vertrouwensbeginsel recht heeft op toepassing van het verlaagde tarief. Niet in geschil is dat de margeregeling en het verlaagde tarief op grond van de wettelijke bepalingen niet van toepassing zijn. Voorts heeft de inspecteur een beroep gedaan op het leerstuk van interne compensatie.

2.3. Belanghebbende heeft met dagtekening 27 augustus 1999 een brief naar de inspecteur gestuurd. In deze brief heeft zij onder meer het volgende vermeld: ‘Tevens is (...) onduidelijkheid blijven bestaan over het te hanteren omzetbelastingtarief bij verkoop van antiek en kunstvoorwerpen. (6% of 17,5 %) Bij inkoop van kunst en antiek tegen 6% dan wel zelf ingevoerde goederen mag dan 6% toegepast worden bij verkoop door [eiseres]. Voor alle duidelijkheid verzoeken wij u om ons schriftelijk mede te delen tegen welk tarief de verkopen van antiek en kunstvoorwerpen belast zijn. Is er een onderscheid indien de inkopen tegen 6% of 17,5% worden ingekocht?’

2.4. De reactie van de inspecteur is gedateerd 31 augustus 1999 en luidt, voor zover van belang, als volgt: ‘In casu is er sprake van de levering van kunstvoorwerpen en antiquiteiten. Op grond van post a-29 van tabel I kunnen deze goederen alleen dan onder het verlaagde tarief worden geleverd voor zover ze worden ingevoerd. In alle andere gevallen is het algemene tarief (thans 17,5%) van toepassing.’

2.5. In de brief van belanghebbende wordt de bewuste partij goederen op geen enkele wijze ter sprake gebracht, zodat niet kan worden gezegd dat er een specifieke situatie aan de inspecteur is voorgelegd. Nu de inspecteur geen kennis heeft kunnen nemen van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden, kan de reactie van de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen toezegging zijn. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met zijn brief inlichtingen heeft verschaft zulks met name gezien de algemene bewoordingen van deze brief. Nu niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende naast de te betalen belasting schade heeft geleden als gevolg van handelingen die zij in verband met deze inlichtingen heeft verricht of nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende aan de brief van de inspecteur niet het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat bij verkoop van de onderhavige goederen het verlaagde tarief van toepassing zou zijn.

2.6. Belanghebbende stelt dat de inspecteur ten onrechte heeft nageheven naar een tarief van 19% in plaats van 17,5%. De inspecteur bevestigt de onjuistheid van het toegepaste tarief, doch beroept zich voor het ontstane verschil ad € 146 (ƒ 322) op interne compensatie. In zijn verweerschrift berekent de inspecteur de ruimte voor interne compensatie op ƒ 2.205 (ƒ 5.297 – ƒ 3.092). Ter zitting verlaagt hij dit bedrag naar ƒ 1.839 (ƒ 4.931 – ƒ 3.092) en overlegt daartoe een herziene berekening. Nu belanghebbende de juistheid van de ter zitting overlegde berekening niet bestrijdt en de rechtbank ook anderszins niet is gebleken dat de berekening onjuist zou zijn, is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Het beroep op interne compensatie slaagt derhalve.

2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2007 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. van Schaik, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 december 2007

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.