Home

Rechtbank Breda, 28-06-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:588 ECLI:NL:RBBRE:2007:2437 BJ9440, 05/4906

Rechtbank Breda, 28-06-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:588 ECLI:NL:RBBRE:2007:2437 BJ9440, 05/4906

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
28 juni 2007
Datum publicatie
7 oktober 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2007:BJ9440
Zaaknummer
05/4906

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/4906

Uitspraakdatum: 28 juni 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser], wonende te [plaatsnaam], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor ‘s-Hertogenbosch, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 2 december 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het tijdvak 1 januari 1999 t/m 31 december 2002 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting ad € 74.153 en de bij afzonderlijke beschikking opgelegde boete ad € 37.076.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2007 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [naam gemachtigde], alsmede namens de inspecteur, [naam inspecteur].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond voorzover het de boete betreft;

-verklaart het beroep voor het overige gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boete;

-vermindert de boete tot € 15.000;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 979,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 138 aan hem vergoedt.

2.Gronden

2.1. Belanghebbende exploiteert aan de [adres] te [plaatsnaam] een privéhuis onder de naam [X]. Onder deze naam adverteert hij in dag- en weekbladen. In de advertenties staat onder meer vermeld “leuke meisjes gevraagd”. Het pand waar belanghebbende zijn onderneming exploiteert, is ingericht als privéclub en heeft als indeling:

-huiskamer

-keuken

-was- en doucheruimte

-ontvangstruimte voor klanten

-zitruimte voor de prostituees

-twee werkkamers voorzien van een bad

-twee werkkamers op de eerste verdieping

-één werkkamer op zolder

In de ontvangstruimte hangt een prijslijst. Betaling van de prijs voor de dienst(en) is mogelijk in contanten, per creditcard of met pinpas. In het pand is gedurende de openingstijden een bedrijfsleidster aanwezig die toezicht houdt. Zij is werknemer van belanghebbende. Belanghebbende of de bedrijfsleidster controleert de leeftijd en nationaliteit van nieuwe prostituees. De bedrijfsleidster voert met hen een sollicitatiegesprek, bespreekt het huishoudelijk reglement en maakt afspraken over ziektemelding. In de administratie van belanghebbende worden per dag klantenlijsten aangelegd, waarop het aantal klanten per prostituee wordt vastgelegd.

2.2. In geschil is of belanghebbendes prestaties bestaan uit van omzetbelasting vrijgestelde kamerverhuur, zoals belanghebbende stelt, of uit het gelegenheid geven tot prostitutie, zoals de inspecteur voorstaat. Tevens is in geschil of het vertrouwensbeginsel aan het opleggen van de naheffingsaanslag in de weg staat. Tot slot is in geschil of terecht een boete is opgelegd.

De prestatie(s)

2.3. Belanghebbendes stelling komt erop neer dat, zodra een klant zich met een prostituee wil afzonderen, de volgende diensten worden verricht: een dienst door belanghebbende aan de prostituee, bestaande uit kamerverhuur, en een dienst door de prostituee aan de klant, bestaande uit het bieden van seksueel vermaak.

2.4. Vaststaat dat de organisatie van de werkzaamheden in het pand door de bedrijfsleidster en daarmee voor rekening van belanghebbende wordt verricht, dat de bedrijfsleidster namens belanghebbende toezicht houdt, dat belanghebbende onder de naam [X] adverteert, dat belanghebbende in die advertenties nieuwe “meisjes” vraagt en dat voor alle prostituees conform de lijst in de ontvangstruimte uniforme prijzen worden gehanteerd.

2.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de klant met de prostituee afzonderlijke overeenkomsten sluit. De enkele omstandigheid dat de klant het verschuldigde bedrag aan de prostituee betaalt en niet aan belanghebbende is daarvoor onvoldoende. De rechtbank acht aannemelijk dat de gemiddelde klant de dienstverlening zal ervaren als dienstverlening door belanghebbende en de betaling aan de prostituee als betaling van een aan belanghebbende toekomend bedrag.

2.6. Gelet op het onder 2.4 en 2.5. overwogene is belanghebbende degene die de dienst verricht en is de vergoeding voor de door belanghebbende verrichte dienst al hetgeen ter zake in rekening is gebracht, ofwel het aan de klant in rekening gebrachte bedrag zonder aftrek van het aan de prostituee doorbetaalde bedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is deze dienst het tegen vergoeding bieden van de mogelijkheid tot seksueel vermaak. Voor deze dienst is het normale omzetbelastingtarief van toepassing.

Opgewekt vertrouwen

2.7. In het rapport inzake een op 16 december 1997 afgelegd bezoek bij belanghebbende staat onder meer vermeld:

”In dit rapport zijn de standpunten van de Belastingdienst opgenomen.

Voor de diverse belastingen heeft het onderzoek zich beperkt tot een voorlichtingsbezoek.

(…)

1.2.Bedrijfsactiviteiten

De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het exploiteren van een privé-huis onder de naam [X].

2.Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is om de aanwezige dames en exploitant voorlichting te verstrekken op fiscaal gebied.

Met ingang van 1 januari 1998 zullen de personen die werkzaam zijn in deze branche door ons worden beschreven voor de inkomsten- en omzetbelasting zodat aan hen ook de diverse aangiften uitgereikt kunnen worden.

(…)

8.Privéhuizen

Een privéhuis is een huis waarbij de exploitant (…) de volledige dienst aanbiedt. Het maakt niet uit met wie de klant afrekent. Zelfs niet als dit bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk gebeurt door de prostitueé. De exploitant biedt immers de dienst aan.

De exploitant verricht dus uit eigen naam en voor eigen rekening en risico een samenstel van diensten dat in de jurisprudentie wordt gekwalificeerd als dienst bestaande uit het gelegenheid geven tot het hebben van seksuele omgang met prostitueés.

Er is geen sprake van enige rechtsbetrekking tussen de prostitueé en de klant maar wel tussen de prostitueé en de exploitant van het privéhuis.

8.1. Fiscale consequenties

8.1.1.Omzetbelasting

Over de totale vergoeding wordt omzetbelasting op aangifte voldaan door de exploitant van het privéhuis. (…)

14. Slotopmerkingen

De gevolgen van het bezoek hebben we besproken met [eiser] en de aanwezige dames. Wij hebben met hen de afspraken gemaakt zoals deze bij de betreffende onderdelen zijn vermeld.

In het kort zijn dit de hoofdlijnen:

•de prostituée wordt voor de inkomsten- en omzetbelasting zelfstandig ondernemer;

•zij zal daarom zelf een boekhouding (veelal een kasboek) moeten bijhouden;

•zij zal van de gemaakte kosten bonnen en facturen dienen te bewaren voor de eigen administratie;

•zij zal zelf voor hun verleende diensten aan exploitanten een factuur met BTW moeten uitschrijven en een kopie hiervan bij de eigen administratie te bewaren;(…)”

In het rapport inzake een op 26 maart 1999 afgelegd bezoek aan belanghebbende zijn onder meer de volgende passages opgenomen:

“Doel van het onderzoek

Het bezoek is gericht op het verzamelen van feitelijke informatie omtrent de onderneming. Met nadruk wordt er op gewezen dat aan dit bezoek geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte.

(…)

1.2. Bedrijfsgebeuren

De ondernemingsactiviteit bestaat uit het exploiteren van een privé-huis onder de naam [X].

1.3. Omzetbelasting

Naar aanleiding van een brief d.d. 15 maart 1999 van [Y] is door mij contact opgenomen met de adviseur van belastingplichtige.

Door belastingplichtige en de adviseur werd gesteld dat er sprake was van onbelaste verhuur onroerend goed.

In een eerder verslag van 18 december 1998 werd door mij gesteld dat er sprake is van het gelegenheid geven tot prostitutie. Deze prestatie is belast naar het algemeen tarief.

2. Slotopmerkingen

Gezien de fouten die bij de belastingdienst ondernemingen 's Hertogenbosch zijn gemaakt zijn aan de adviseur de volgende voorstellen gedaan:

-Belastingplichtige wordt met ingang van 1 april 1999 voor de omzetbelasting beschreven als belaste ondernemer;

-Dat over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 januari 1998 geen omzetbelasting is verschuldigd;

-Dat met ingang van 1 april 1999 omzetbelasting verschuldigd is over de totale vergoeding.

Voor verdere details voor de diverse belastingmiddelen verwijs ik naar het verslag d.d. 23 januari 1998.”

2.8. Naar het oordeel van de rechtbank is door de inspecteur in voorgaande rapportages een zo duidelijk standpunt ingenomen over de fiscale kwalificatie van de door belanghebbende verrichte prestaties voor de omzetbelasting, dat voor een in rechte te beschermen vertrouwen geen ruimte bestaat. Uit paragraaf 1.3 van het rapport van het op 26 maart 1999 afgelegd bezoek blijkt dat het onderhavige geschil (de vraag of sprake is van kamerverhuur, danwel het gelegenheid bieden tot prostitutie) reeds vóór 1 januari 1999 tussen partijen leefde. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank tevens uit de door belanghebbende bij zijn pleitnota gevoegde brieven van de toenmalige boekhouder van belanghebbende. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat in een procedure van belanghebbende betreffende de loonbelasting is geoordeeld dat ter zake van de vraag of er tussen belanghebbende en de prostituees al dan niet een dienstbetrekking bestaat, sprake is van opgewekt vertrouwen.

Boete

2.9. Aan belanghebbende is op grond van artikel 67f van de AWR een vergrijpboete opgelegd van € 37.076. Ter zake van het gedeeltelijk niet voldoen van omzetbelasting over de totale van de klant ontvangen vergoeding wordt hem opzet verweten. De inspecteur stelt hiertoe dat belanghebbende al in 1998 ervan op de hoogte was dat hij omzetbelasting verschuldigd is over de totale vergoeding.

2.10. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat ter zake van de over het onderhavige tijdvak te weinig betaalde omzetbelasting sprake is van opzet van belanghebbende zelf. Uit de stukken van het geding blijkt dat het geschil over de fiscale kwalificatie voor de omzetbelasting van de prestaties door belanghebbende reeds vóór 1999 leefde. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende op de hoogte was van het standpunt van de inspecteur in deze. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet in redelijkheid kon menen dat de door hem verrichte prestaties van omzetbelasting waren vrijgesteld. Door desalniettemin geen omzetbelasting te voldoen, heeft belanghebbende zich willens en wetens blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat hij te weinig omzetbelasting zou betalen.

2.11. De rechtbank is van oordeel dat de door de inspecteur opgelegde boete van

€ 37.076 niet in een juiste verhouding staat tot de ernst van de gedraging op grond waarvan zij is opgelegd. De rechtbank acht onder de gegeven omstandigheden een boete van € 15.000 passend en geboden. Gelet op de invloed die belanghebbende zelf op het procesverloop bij de rechtbank heeft gehad, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een matiging van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Slotsom

2.12. Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld.

3.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).De door de inspecteur aan belanghebbende te vergoeden reiskosten voor het bijwonen van de zitting, zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op de kosten van het reizen per openbaar vervoer tweede klasse van [plaatsnaam] naar Breda ad € 13,50.

Deze uitspraak is gedaan op 28 juni 2007 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 3 juli 2009

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep