Rechtbank Breda, 01-11-2007, BK1656, 07/913
Rechtbank Breda, 01-11-2007, BK1656, 07/913
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 1 november 2007
- Datum publicatie
- 6 november 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2007:BK1656
- Zaaknummer
- 07/913
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/913
Uitspraakdatum: 23 oktober 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres] BV, gevestigd te [plaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 31 januari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de door haar over het jaar 2000 op aangifte voldane omzetbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2007. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, mr. [gemachtigde]. Belanghebbende en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 21 december 2005 een bezwaarschrift ingediend tegen de op aangifte voldane omzetbelasting over het jaar 2000. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.3. Op grond van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, van de AWR in combinatie met artikel 6:7 van de Awb kan bezwaar tegen de op aangifte voldane omzetbelasting worden gemaakt binnen 6 weken na de datum van de voldoening. Vaststaat dat belanghebbendes bezwaar niet binnen die termijn is ingediend.
2.4. Belanghebbende beroept zich op onvolledige implementatie van artikel 17 van de Zesde Richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995 (hierna: Zesde Richtlijn), het Emmott-arrest (Hof van Justitie van 25 juli 1991, nr. C-208/90, V-N 1992/1337; hierna: Emmott-arrest), het Charles en Charles-Tijmens-arrest (HvJ EG 14 juli 2005, nr. C-434/03, V-N 2005/35.18; hierna: Charles en Charles-Tijmens-arrest), het Boekwerk vragen en antwoorden omzetbelasting 1968, § 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) en het slot van artikel 15 van de Wet OB. Met hetgeen belanghebbende aanvoert, doet zij, naar de rechtbank begrijpt, een beroep op verschoonbaarheid van de onderhavige termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
2.5. Uit het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2005, nr. 37 690, onder andere gepubliceerd in VN 2005/12.6, volgt dat, mede gelet op de mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen op nader aan te voeren gronden, de bezwaartermijn in de Awb, behoudens bijzondere omstandigheden, in overeenstemming is met het communautaire recht, ook ingeval Nederland een richtlijnbepaling niet naar behoren heeft omgezet in wetgeving. Belanghebbende is vrij zich een oordeel te vormen over de juistheid van de toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) en/of de verenigbaarheid van die Wet met de Zesde Richtlijn en niet valt in te zien waarom belanghebbende naar aanleiding van dat oordeel niet (pro forma) bezwaar aan had kunnen tekenen.
2.6. Belanghebbendes beroep op het Emmott-arrest kan haar evenmin baten. Het EG-Hof van Justitie heeft in het Emmott-arrest geoordeeld dat zolang een richtlijn niet naar behoren in nationaal recht is omgezet, particulieren niet in staat zijn de precieze omvang van hun rechten te kennen en dat de in gebreke zijnde Lidstaat zich dan tot het moment van die omzetting niet kan beroepen op termijnoverschrijding door een particulier die een procedure tegen die Staat instelt ter bescherming van de rechten die hij aan de bepalingen van die richtlijn ontleent, zodat een in het nationale recht vastgelegde beroepstermijn niet vóór dat tijdstip kan gaan lopen. Met zijn arrest van 2 december 1997, zaak C-188/95 (Fantask, BNB 1998/285), met name rechtsoverweging 52, heeft het Hof van Justitie het voorgaande verduidelijkt in deze zin, dat is overwogen dat het gemeenschapsrecht niet eraan in de weg staat dat een lidstaat die de Zesde Richtlijn niet naar behoren heeft omgezet, zich tegen vorderingen tot terugbetaling van in strijd met de richtlijn geheven rechten beroept op een nationale verjaringstermijn, mits die termijn niet ongunstiger is voor beroepen op grond van het gemeenschapsrecht dan voor beroepen op grond van het nationale recht, en hij de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten niet nagenoeg onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Lidstaten mogen zelf de formele bepalingen op het gebied van omzetbelasting vaststellen. De in de Wet OB en de AWR gestelde termijnen voor verzoeken om teruggaaf van voorbelasting c.q. bezwaar tegen op aangifte voldane omzetbelasting zijn dergelijke formele bepalingen. Belanghebbende heeft niet gesteld, noch is de rechtbank gebleken, dat deze bepalingen in strijd zouden komen met de communautaire beginselen. Nu vaststaat dat belanghebbendes verzoek c.q. bezwaar niet voldoet aan de formele vereisten, is belanghebbende niet-ontvankelijk.
2.7. Anders dan belanghebbende meent heeft de beslissing van het Hof van Justitie in het Charles en Charles-Tijmens-arrest niet tot gevolg dat de inspecteur haar de overschrijding van de bezwaartermijn niet langer kan tegenwerpen. In dit verband verwijst de rechtbank wederom naar het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2005, nr. 37 690, VN 2005/12.6.
2.8. Voor zover belanghebbende met haar beroep op het Charles en Charles-Tijmens-arrest in combinatie met artikel 15 van de Wet OB heeft bedoeld te stellen dat de inspecteur haar de gevraagde teruggaaf van omzetbelasting niet met een beroep op het beginsel van formele rechtskracht kan onthouden, omdat het communautaire recht, zoals dat met inachtneming van het Charles en Charles-Tijmens-arrest dient te worden uitgelegd, zich tegen de toepassing van dit beginsel verzet, moet deze stelling worden verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is het beginsel van de formele rechtskracht in een geval als het onderhavige niet in strijd met het gemeenschapsrecht (zie het arrest van de Hoge Raad, 21 maart 2001, nr. 36.281, BNB 2001/238).
2.9. Belanghebbendes beroep op het Boekwerk vragen en antwoorden omzetbelasting 1968 kan evenmin slagen. Afgezien van het feit dat dit Boekwerk reeds is ingetrokken en achterhaald door het Besluit van 19 april 2006, nr. CPP2007/308M, handelt de door belanghebbende aangehaalde passage over het herstellen van een factuur, hetgeen in de onderhavige procedure niet aan de orde is.
2.10. De rechtbank kan belanghebbendes stelling dat de inspecteur voorbij gaat aan het fenomeen suppletieaangiften zoals beschreven in § 28 van het BBBB niet volgen. Deze paragraaf handelt immers over het opleggen van vergrijpboeten, hetgeen in de onderhavige procedure niet aan de orde is. Het kan ook overigens niet leiden tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
2.11. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 23 oktober 2007 door mr A.A. den Hartog, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 1 november 2007
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.