Home

Rechtbank Breda, 25-01-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:660 BC4518, AWB 07/139

Rechtbank Breda, 25-01-2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:660 BC4518, AWB 07/139

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
25 januari 2008
Datum publicatie
18 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BC4518
Zaaknummer
AWB 07/139

Inhoudsindicatie

Terbeschikkingstellingsregeling art. 3.92 Wet IB

Indien een aandeelhouder een pand koopt en dat nagenoeg gelijktijdig ter beschikking stelt aan de BV, moet het pand op de terbeschikkingstellingsbalans worden gewaardeerd op de aankoopprijs inclusief aankoopkosten.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/139

Uitspraakdatum: 25 januari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.073.

1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2006 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.815.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 9 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 10 januari 2007, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2007 te Breda. Daar zijn gezamenlijk behandeld de zaken met de rolnummers 07/139 en 07/138. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende en zijn echtgenote, in gemeenschap van goederen gehuwd, hebben op 6 november 2003 (het pand] gekocht. Belanghebbende bezit alle aandelen van [BV], welke vennootschap alle aandelen in [BV] Bouw (hierna: de BV) bezit. De koopsom van het pand bedraagt € 800.000 en de aankoopkosten € 50.225. Voornoemde koopsom en aankoopkosten zijn gefinancierd door middel van een lening bij [BV].

2.2. De notariële levering van de eigendom van het pand heeft plaatsgevonden op 15 december 2003. Op deze datum hebben belanghebbende en zijn echtgenote een overeenkomst met de BV gesloten betreffende verhuur van het pand. De feitelijke verhuur van het pand aan de BV is op 15 december 2003 aangevangen.

2.3. Belanghebbende heeft zijn aandeel in het pand op zijn werkzaamheidsbalans geactiveerd voor 50% van € 850.225 of € 425.113 en de afschrijving voor het jaar 2003 gesteld op € 285. De inspecteur is bij de aanslagregeling uitgegaan van een waarde van het pand van € 800.000, zijnde de aankoopsom exclusief aankoopkosten, en heeft de afschrijving gesteld op € 258.

3. Geschil

3.1. In geschil is voor welke waarde belanghebbendes aandeel in het pand bij de bepaling van belanghebbendes resultaat uit werkzaamheden in aanmerking moet worden genomen en het daaruit voortvloeiende bedrag aan aftrekbare afschrijving.

3.2. Belanghebbende stelt dat deze waarde € 425.113 bedraagt, zodat hij in 2003 een bedrag van € 285 aan afschrijvingskosten ten laste van zijn inkomen uit werk en woning kan brengen. De inspecteur stelt de waarde op € 400.000 en de afschrijving op € 258.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.788.

3.5. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft zijn onverdeelde helft verworven voor € 400.000 exclusief kosten en voor € 425.113 inclusief kosten. Hij heeft dat aandeel direct na de verwerving ter beschikking gesteld aan de BV zodat, conform het bepaalde in artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) sprake is van een werkzaamheid in de zin van afdeling 3.4. van de Wet.

4.2. De inspecteur stelt dat de ratio van de wettelijke regeling en in het bijzonder van de term ”ter beschikking stellen” meebrengt dat belanghebbende zijn aandeel in het pand heeft verworven als privépersoon zodat dat aandeel is gaan behoren tot de bezittingen die behoren tot de heffingsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende (box 3), en dat het vervolgens, doordat belanghebbende het ter beschikking stelde aan de BV, is overgegaan naar het werkzaamheidsvermogen (box 1). In deze visie moet het aandeel in het pand bij de overgang van box 3 naar box 1 worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer, welke waarde de inspecteur stelt op de koopsom exclusief kosten. Belanghebbende stelt dat uitgegaan moet worden van de werkelijk gemaakte kosten omdat zijn aandeel in het pand nimmer tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen heeft behoord.

4.3. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 3.92 van de Wet blijkt dat de wetgever heeft beoogd met deze regeling de parallel in de behandeling tussen de ondernemer-natuurlijk persoon enerzijds en de aanmerkelijkbelanghouder anderzijds te versterken ( NV, Kamerstukken II 1999/2000, 26727, nr. 7, bl. 500, 501). Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke wetstoepassing, gelet op deze ratio, mee om in een situatie als de onderhavige, waarbij de verwerving van het pand en de terbeschikkingstelling daarvan door belanghebbende aan de BV nagenoeg gelijktijdig hebben plaatsgevonden, het aandeel van belanghebbende in het pand direct aan te merken als werkzaamheidsvermogen. Immers, voor een ondernemer zou in een vergelijkbare situatie het aandeel in het pand ook direct bij de aankoop tot het verplichte ondernemingsvermogen gaan behoren.

4.4. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. Het belastbare inkomen uit werk en woning moet worden verminderd met € 27.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt uitgegaan van samenhang met de zaak met kenmerk 07/138. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal in elk van de samenhangende zaken een proceskostenvergoeding toekennen van (€ 805 : 2 =) € 402,50.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.788;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 402,50, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 25 januari 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.