Rechtbank Breda, 31-01-2008, BC4521, AWB 06/4036
Rechtbank Breda, 31-01-2008, BC4521, AWB 06/4036
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 31 januari 2008
- Datum publicatie
- 18 februari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BC4521
- Zaaknummer
- AWB 06/4036
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft voor 1.706 objecten een WOZ-beschikking ontvangen. Belanghebbende en verweerder hebben uiteindelijk een compromis gesloten over de WOZ-waarden van deze objecten. In het compromis is niets geregeld over een eventuele proceskostenvergoeding. Belanghebbende heeft om een kostenvergoeding van € 11.448 verzocht. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft proceskostenvergoeding van € 5.040. Daarbij heeft de rechtbank de vergoeding van de taxatiekosten 'in eerste aanleg' berekend naar rato van het aantal objecten waarvan de waarde is verminderd.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/4036
Uitspraakdatum: 31 januari 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente, verweerder.
Eiseres wordt hierna aangeduid als belanghebbende.
Betreft
Het verzoek van belanghebbende ingevolge artikel 8:75a van de Awb om verweerder te veroordelen in proceskosten.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2008. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de verweerder.
1. Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 5.040 en wijst de gemeente [woonplaats] aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbenden dient te vergoeden.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft voor 1.706 objecten een WOZ-beschikking ontvangen. Tegen de waarde van 816 objecten is bezwaar aangetekend. Bij de uitspraak op bezwaar is verweerder aan belanghebbende tegemoetgekomen voor wat betreft 366 objecten. Tegen de waarde van de resterende 450 objecten heeft belanghebbende vervolgens beroep aangetekend. Partijen hebben in de beroepsprocedure een compromis gesloten waarbij verweerder de waarde van 346 objecten alsnog heeft verminderd. Per saldo is de waarde van 712 objecten verminderd.
2.2. In het compromis is niets vastgelegd omtrent een kostenvergoeding. Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van deskundige bijstand, verleend door [taxateur]. [taxateur] heeft onder meer de objecten getaxeerd en de bezwaar- en beroepsprocedure verzorgd.
2.3. Naar aanleiding van het gesloten compromis heeft belanghebbende het beroep ingetrokken waarbij tevens om een kostenvergoeding ten bedrage van € 11.448 (afgerond) is verzocht. Dit verzoek kan als volgt worden gespecificeerd:
Taxatiekosten ([taxateur]) 5.487
Taxatiekosten (second opinion) 1.934
Kosten beroepsmatige bijstand ([taxateur]) 3.735
Uittreksel KVK 11
Griffierecht 281
11.448
Uit de factuurspecificaties volgt dat:
- het uurtarief dat in aanmerking is genomen bij het berekenen van de taxatiekosten tussen € 50 en € 70 per uur bedraagt;
- de kosten voor beroepsmatige bijstand naast kosten ter zake van het verzorgen van de bezwaar- en beroepsprocedure ook uit kosten ter zake van overleg en algemene projectbegeleiding bestaan.
2.4. In de uitspraak op bezwaar is vermeld dat aan belanghebbende een kostenvergoeding van € 1.355,64 zal worden overgemaakt. Ter zitting is gebleken dat dit (nog) niet is gebeurd. Verweerder heeft gesteld dat dit bedrag overigens niet in geschil is.
2.5. Artikel 2, eerste lid, van het Besluit kent een forfaitaire regeling voor het toekennen van een kostenvergoeding. Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) kan van deze regeling worden afgeweken indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hiervan sprake is. De omstandigheid dat verweerder alvorens het uitreiken van de beschikking niet in overleg wilde treden over de waarde van de objecten, is daarvoor namelijk onvoldoende.
2.6. Inzake de kosten van de waardetaxaties overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 8:75 eerste lid van de Awb zijn in het Besluit nadere regels gesteld over de kosten waarop de proceskostenveroordeling betrekking kan hebben. De mogelijkheid van een proceskostenveroordeling is beperkt tot de in artikel 1 van het Besluit opgesomde kosten. In artikel 1 onder b van het Besluit worden de kosten van deskundigen genoemd. Volgens artikel 2 lid 1 sub b van het Besluit, gelezen in samenhang met artikel 8:36 tweede lid van de Awb, geldt voor de hoogte van het te vergoeden bedrag de Wet tarieven in strafzaken. De hoogte van de vergoeding is via artikel 3, eerste lid, onderdeel a van die wet uiteindelijk te vinden in het Besluit tarieven strafzaken, artikel 6. Daarin is bepaald dat een tarief geldt van ten hoogste € 81,23 per uur.
2.7. De rechtbank legt de betreffende bepalingen, die hierboven zijn genoemd, zo uit dat de wetgever wel een maximum heeft gesteld aan het uurtarief, maar niet aan het aantal uren. Aangenomen moet echter worden dat voor het aantal in rekening gebrachte uren wel de redelijkheidstoets geldt.
2.8. De rechtbank is van oordeel dat van de door belanghebbende genoemde bedragen voor de taxaties (€ 7.421) in beginsel de kosten die betrekking hebben op de second opinion volledig voor vergoeding in aanmerking komen, nu duidelijk is dat een lager uurtarief is gehanteerd dan het maximale uurtarief volgens het Besluit. De rechtbank is voorts van oordeel dat de overige taxatiekosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen naar rato van het aantal objecten waarvan de waarde is verminderd. De rechtbank stelt de vergoeding daarom vast op € 4.224 (€ 1.934 + 712/1.706 x € 5.487). De rechtbank is daarbij van oordeel dat het aantal in rekening gebrachte uren niet onredelijk is, gezien het aantal getaxeerde objecten.
2.9. Gelet op het feit dat [taxateur] tevens beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend zoals genoemd in artikel 1, aanhef, onderdeel a van het Besluit, acht de rechtbank voorts termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende ter zake heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten conform het verzoek vast op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 161 per punt, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322).
2.10. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de kosten ter zake van het uittreksel van de Kamer van Koophandel voor vergoeding in aanmerking komen, gezien het bepaalde in artikel 1, aanhef, onderdeel e van het Besluit.
2.11. Ten slotte geldt dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 8:41, vierde lid, van de Awb, bij intrekking van het beroep op grond van het feit dat geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen op eigen initiatief - derhalve zonder beslissing daarover van de rechtbank - aan belanghebbenden het gestorte griffierecht dient te vergoeden.
2.12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het verzoek toegewezen en is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van een bedrag van € 5.040, te specificeren als volgt:
Taxatiekosten € 4.224
Kosten beroepsmatige bijstand 805
Uittreksel KVK 11
€ 5.040
Deze uitspraak is gedaan op 31 januari 2008 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.