Home

Rechtbank Breda, 11-02-2008, BC5067, AWB 06/620

Rechtbank Breda, 11-02-2008, BC5067, AWB 06/620

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
11 februari 2008
Datum publicatie
26 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BC5067
Zaaknummer
AWB 06/620

Inhoudsindicatie

Deze zaak maakt deel uit van 63 soortgelijke zaken, waarbij tuinbouwers hun oogst op stam hebben verkocht aan een Poolse vennootschap (Spolka) die de producten heeft laten oogsten door Poolse arbeiders.

De inspecteur heeft het verschil tussen de veilingopbrengst van de oogst en de prijs die de Spolka aan de tuinder betaalde, aangemerkt als winst van de tuinder onder aftrek van een bedrag aan loonkosten voor de Poolse arbeiders en een navorderingsaanslag over 2000 opgelegd. Belanghebbende heeft door de inspecteur gevraagde informatie deels niet, deels met vertraging verstrekt. De rechtbank oordeelt

(1) De inspecteur heeft ontdekt dat aan enkele tuinders is geadviseerd zelf een Spolka hiervoor op te richten en is een onderzoek gestart bij alle tuinders. De ontdekking van dat advies rechtvaardigde een nader onderzoek en de bevindingen uit dat onderzoek leveren een nieuw feit op dat navordering rechtvaardigt

(2) Niet aannemelijk is dat belanghebbende over meer informatie beschikte dan zij heeft verstrekt en de vertraging bij het leveren van de informatie rechtvaardigt niet de zware sanctie van omkering van de bewijslast (3) De contracten met de Spolka weerspiegelen niet hetgeen tussen belanghebbende en de Spolka werkelijk is overeengekomen. De constructie is blijkbaar opgezet om de tuinders aan personeel voor de oogst te helpen en belanghebbende heeft het belang bij de oogst behouden. De winsten van de Spolka acht de rechtbank hoog, maar niet zo onaannemelijk hoog dat daaraan geen zakelijke afspraak ten grondslag kan liggen. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de winst van de Spolka aan belanghebbende is toegevloeid. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/620

Uitspraakdatum: 11 februari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, statutair gevestigd te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 322.600, en heeft bij afzonderlijke beschikkingen een vergrijpboete vastgesteld van ƒ 57.232 en heffingsrente van ƒ 5.899.

1.2. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 375.056 (€ 170.192,99), en heeft bij afzonderlijke beschikkingen een vergrijpboete vastgesteld van ƒ 120.084 (€ 54.491,74) en heffingsrente van ƒ 30.309 (€ 13.753,62).

1.3. De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 december 2005 voornoemde navorderingsaanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 2 februari 2006, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276.

1.5. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.7. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8. Voorafgaand aan het onderzoek ter zitting heeft op 19 april 2007 een comparitie plaatsgevonden. Aldaar zijn verschenen, namens belanghebbende, [gemachtigde], alsmede de inspecteur. De aldaar tussen partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in en verzonden aan partijen bij brief van de rechtbank van 20 april 2007.

1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8, 9 en 15 oktober 2007 te Breda. Tijdens al deze zittingen zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 06/469, 06/470, 06/584, 06/585, 06/586, 06/583, 06/592, 06/587, 06/595, 06/596, 06/588, 06/593, 06/598, 06/589, 06/597, 06/594, 06/599,06/600, 06/602, 06/611, 06/605, 06/608, 06/609, 06/621, 06/617, 06/610, 06/613, 06/619, 06/620, 06/622, 06/1462, 06/1805, 06/1804, 06/1616, 06/1195, 06/1196, 06/1806, 06/1807, 06/5081, 06/5082, 06/5083, 06/5084, 06/3612, 06/3613, 06/2080, 06/2078, 06/2077, 06/2079, 06/3248, 06/3246, 06/3247, 06/3230, 06/3334, 06/3333, 06/2816, 06/3567, 06/3568, 06/4668, 06/5261, 06/5229; ter zake van de gezamenlijke aspecten van deze zaken heeft de rechtbank een zogenaamd moederdossier aangelegd. Tijdens de zitting van 15 oktober 2007 is de onderhavige zaak ook afzonderlijk behandeld. Voor een overzicht van het verhandelde ter zittingen alsmede de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zittingen die bij deze uitspraak zijn gevoegd.

1.10. Partijen hebben ieder ter zitting van 15 oktober 2007 een pleitnota overgelegd en deze, voor zover zij afweken van de ter zitting van 8 oktober 2007 voorgedragen pleitnota’s, voorgedragen.

1.11. Partijen hebben na de zittingen, bij brieven van 15 en 21 november 2007, een herrekening van de aanslagen aan de rechtbank doen toekomen.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

Navorderingsaanslag 2000

2.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2000 aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag van ƒ 159.084. De aangifte is op 26 maart 2002 bij de belastingdienst ingekomen. Met dagtekening 18 mei 2002 is de definitieve aanslag opgelegd naar het in de aangifte vermelde belastbaar bedrag van ƒ 159.084.

2.2. Bij brief van 18 december 2003 heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag en de boete aangekondigd. Het aanslagbiljet, waaruit de navorderings¬aanslag en de boetebeschikking blijken, is gedagtekend 18 december 2003.

2.3. Het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag 2000, met dagtekening 9 januari 2004, is door de inspecteur ontvangen op 12 januari 2004.

Navorderingsaanslag 2001

2.4. Belanghebbende heeft voor het jaar 2001 aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag van € 13.136. De aangifte is op 30 september 2002 bij de belastingdienst ingekomen. Met dagtekening 31 oktober 2002 is de definitieve aanslag opgelegd naar het in de aangifte vermelde belastbaar bedrag van € 13.136.

2.5. Bij brief van 17 december 2004 heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag en de boete aangekondigd. Het aanslagbiljet, waaruit de navorderings¬aanslag en de boetebeschikking blijken, is gedagtekend 31 december 2004.

2.6. Het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag 2001, met dagtekening 23 december 2004, is door de inspecteur ontvangen op 24 december 2004. Met toepassing van het bepaalde in artikel 6:10 van de Awb is belanghebbende ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.

Voor beide jaren geldende feiten

2.7. Belanghebbende is per 1 januari 2000 opgericht. Enig aandeelhouder is [aandeelhouder]. Belanghebbende exploiteert een tuinbouwbedrijf. Daarnaast is belanghebbende een maatschap met [aandeelhouder] aangegaan die een tuinbouwbedrijf exploiteert. Er is één vaste werknemer. Verder wordt er gebruik gemaakt van losse hulpen. Belanghebbende verbouwt (zomer)bospeen, prei, lelies op contract en aardbeien. De bospeen, prei en aardbeien worden op stam verkocht aan de Poolse vennootschap [Poolse vennootschap]ootschap]. (hierna: [Poolse vennootschap]). Bij verschillende waarnemingen ter plaatse is vastgesteld dat de aandeelhouder actief deelneemt aan de oogstwerkzaamheden.

2.8. Belanghebbende heeft in 2000 (vanaf mei 2000) en 2001 door tussenkomst van [BV] overeenkomsten gesloten met [Poolse vennootschap]. Van deze vennootschap was [aandeelhouder] enig aandeelhouder. Directeur van [Poolse vennootschap] was [directeur]. Door een groot aantal tuinders in de omgeving van belanghebbende zijn in de jaren 1995 tot en met begin 2004 vergelijkbare overeenkomsten afgesloten met achtereenvolgens de naar Pools recht opgerichte vennootschappen [vennootschap1], [vennootschap2] later genaamd [vennootschap3] en [Poolse vennootschap]. Ook van deze vennootschappen was [aandeelhouder] enig aandeelhouder.

2.9. Tot de stukken behoren twee nagenoeg gelijkluidende overeenkomsten tussen belanghebbende en [Poolse vennootschap] van 1 mei 2000 en 28 december 2000. De overeenkomst van 1 mei 2000 luidt als volgt:

OVEREENKOMST VAN KOOP EN VERKOOP

De ondergetekenden:

1. [belanghebbende] BV, gevestigd in Nederland te [woonplaats] aan [adres] hierna te noemen de verkoper;

2. [Poolse vennootschap] gevestigd in Polen, te [woonplaats] hierna te noemen de koper.

De koper en de verkoper zijn een overeenkomst van koop en verkoop aangegaan, waarvan de inhoud alsmede de daarop van toepassing zijnde voorwaarden en bepalingen worden weergegeven in de hierna opgenomen artikelen 1 tot en met 10. Bij het tot stand komen van deze overeenkomst hebben de koper en de verkoper zich laten leiden door de volgende feiten en overwegingen.

A. De verkoper heeft een tuinbouwbedrijf in Nederland en wenst het gebruik van zijn produktiefaci1iteiten optimaal te benutten alsmede de produktie, afzet en export van dit tuinbouwbedrijf te stimuleren door het verkopen van zijn produkten in en buiten Nederland.

B. De koper wenst tuinbouwprodukten te produceren te kopen in Nederland teneinde de import en haar handelsgebied te verbeteren en te vergroten.

C. De verkoper en koper wensen een overeenkomst van koop en verkoop aan te gaan met betrekking tot de opbrengsten van een nader te bepalen produktie van in de bijlage onder 2 genoemd produkt, waartoe de verkoper en koper op nader te bepalen wijze elkaar wederzijds zullen ondersteunen maar waarbij het risico van de produktie zowel formeel als daadwerkelijk overgaat op de koper.

OMSCHRIJVING VAN HET VERKOCHTE EN GEKOCHTE

ARTIKEL 1

1.1 De verkoper heeft verkocht aan de koper en de koper heeft gekocht van de verkoper de oogst van de in de bijlage onder 2 genoemd produkt gedurende de in de bijlage onder 5 en 6 genoemde periode te velde, te kweken en als volgroeid produkt te oogsten van de in de bijlage onder 1 genoemde cultuurgronden.

1.2 De verkoper en koper gaan er voor deze overeenkomst vanuit dat de in het vorige lid bedoelde oogst van in de bijlage genoemd produkt een totale omvang zal hebben van de hoeveelheid als genoemd onder 3 van de bijlage. Indien deze hoeveelheid meer of minder is, is het voordeel of nadeel daarvan voor rekening en risico van de koper.

1.3 De verkoper verplicht zich tot levering en de koper verplicht zich tot afname van de in lid 1.1 genoemde oogst van in de bijlage genoemd produkt.

KOOPSOM

ARTIKEL 2

2.1 De koopsom bedraagt als genoemd onder 4 in de bijlage.

2.2 De koopsom wordt niet gewijzigd indien de oogst van in de bijlage genoemd produkt meer of minder beloopt dan de oogst waarvan de koper en/of de verkoper uitgingen bij het aangaan van deze overeenkomst.

BETALING VAN DE KOOPSOM EN GARANTIES

ARTIKEL 3

3.1 Binnen drie weken na levering en afname van een gedeelte van de in de bijlage genoemd produktoogst zal de koper de koopsom geheel of gedeeltelijk betalen.

3.2 De koper dient na een afname of levering van een gedeelte van de totale in de bijlage genoemd produktoogst een deel van de totale koopsom te betalen naar de verhouding tussen het aantal geleverde en afgenomen kilo’s of stuks van in de bijlage genoemd produkt en de totale in de bijlage genoemd produktoogst, zoals deze bij het aangaan

van deze overeenkomst werd bepaald in lid 1.2.

RETENTIERECHT

ARTIKEL 4

4.1 De koper erkent dat de verkoper gebruik kan maken van het retentierecht.

4.2 De koper geeft bij deze zijn recht tot verdediging tegen het verlies van zijn eigendomsrechten van het aangeboden en niet betaalde gedeelte van de in lid 1.1 bedoelde in de bijlage genoemd produktoogst op en is zijnerzijds dan van rechtswege ontslagen van zijn afnameverplichting voor dat gedeelte indien de verkoper van het in het vorige lid bedoelde retentierecht gebruik maakt.

BIJZONDERE VERKLARINGEN VAN DE KOPER

ARTIKEL 5

5.1 De koper verklaart dat hij voor de duur van de overeenkomst het groeirisico volledig voor zijn rekening en risico zal nemen.

5.2 De koper zal de verkoper vrijwaren voor alle verplichtingen welke voortvloeien uit kwalitatieve en kwantitatieve reclames en klachten indien en voor zover deze verband houden met het groei risico.

5.3 De koper verklaart het risico te dragen dat de oogst niet tot een commerciële kwaliteit kan worden gekweekt of geoogst of in kwantiteit onder de algemeen gangbare norm, geldende voor de produktie van in de bijlage genoemd produkt onder gelijke omstandigheden, zal liggen.

BIJZONDERE VERKLARINGEN VAN DE VERKOPER

ARTIKEL 6

6.1 De verkoper verplicht zich tot het beschikbaar stellen aan de koper van de onder 1.1 genoemde percelen voor de realisatie door de koper van de onder 1.1 gemelde handelingen in verband met de in artikel 1 genoemde oogst gedurende de in de lid 1.1 genoemde periode.

6.2 De verkoper verplicht zich gedurende de in lid 1.1 genoemde periode tot het beschikbaar stellen aan de koper van diverse voorzieningen, werktuigen, infrastructuur, hulpmiddelen en de benodigde energie voor het aandrijven van voorzieningen en werktuigen en het beheren van genoemde infrastructuur noodzakelijk voor het kweken en oogsten van de onder lid 1.1 genoemde oogst van commerciële kwaliteit.

6.3 De vergoedingen voor het ter beschikking stellen van de in dit artikel gemelde faciliteiten en voorzieningen worden geacht te zijn begrepen in de in artikel 2 genoemde koopsom.

6.4 De verkoper geeft de koper en zijn personeelsleden en/of vennoten en/of partners en/of executives van de koper het onherroepelijk recht om gedurende de in lid 1.1 gestelde periode te allen tijde de in lid 1.1 gemelde percelen te betreden al dan niet met enige vorm van uitrustingsstukken, werktuigen of transportmiddelen indien en voor zover deze direct of indirect dienend zijn aan het inspecteren, bewaken, verzorgen, bewerken, kweken, oogsten en transporteren van de in artikel 1 bedoelde oogst.

BEËINDIGING VAN DE OVEREENKOMST

ARTIKEL 7

7.1 De overeenkomst loopt teneinde op 31-12-2000 (31-12-2001).

7.2 De overeenkomst loopt teneinde nadat de in artikel 1 bedoelde oogst geleverd en afgenomen is en voor het overige zowel koper als verkoper aan hun verplichtingen uit deze overeenkomst hebben voldaan.

7.3 De overeenkomst kan voor het in lid 7.2 genoemde tijdstip in onderling overleg en met instemming van zowel verkoper als koper worden beëindigd door ondertekening van een schriftelijke verklaring.

7.4 Met ingang van het tijdstip waarop de overeenkomst wordt ontbonden, wordt de verkoper eigenaar van de aan de koper verkochte oogst in de staat waarin deze zich op dat moment bevindt.

7.5 Koper en verkoper kunnen in onderling overleg de duur van deze overkomst verlengen tot een nader te bepalen datum.

VESTIGING OPSTALRECHT

ARTIKEL 8

8.1 De koper en de verkoper kunnen van elkaar vorderen om voor de duur van deze overeenkomst een recht van opstal te vestigen op de beplantingen, die de verkoper in eigendom heeft op de in lid 1.1 genoemde percelen.

8.2 In de notariële akte van vestiging van het in lid 8.1 bedoelde opstalrecht neemt de koper de verplichting op zich om aan de verkoper op de tijdstippen waarop het produkt wordt geoogst of voorbereid is voor afname conform het bepaalde in artikel 3 de koopsom te betalen.

KOSTEN

ARTIKEL 9

Alle kosten op deze overeenkomst van koop en verkoop betrekking hebbende, zijn voor rekening van de koper of de door hem aan te wijzen derde, met dien verstande dat een en ander voor rekening van de koper blijft indien de derde in gebreke is.

TOEPASSELIJK RECHT

ARTIKEL 10

10.1 Op deze overeenkomst is steeds het Nederlands recht van toepassing.

10.2 Alle geschillen, welke niet in onderling overleg kunnen worden opgelost en welke niet tot de competentie van de kantonrechter behoren, voortvloeiende uit of verband houdend met de uitvoering van deze overeenkomst worden door ondergetekenden in eerste aanleg aanhangig gemaakt bij de rechtbank van het arrondissement waarin de verkoper zijn woonplaats heeft gekozen.

10.3 De in deze overeenkomst genoemde bijlage wordt geacht een onlosmakelijk deel uit te maken van deze overeenkomst, en daar een geheel mee te vormen.

Aldus opgemaakt te [woonplaats] en ondertekend

te [woonplaats] op 01-05-2000.

2.10. Tot de stukken behoren bijlagen als vermeld in artikel 1.1. van de overeenkomst van 1 mei 2000. Uit deze bijlagen kunnen de volgende produkten, prijzen en cultuurgronden worden afgeleid:

Produkt Hoeveelheid Prijs (ƒ) Oogstperiode Grootte (ha) Kadastraal

Bospeen 32.000 bos 13.000 22-5 t/m 30-6 00.80.00 [woonplaats], sectie E 5018

Aardbeien 13.500 kg 34.000 27-5 t/m 30-6 00.75.00 [woonplaats], sectie E 561, 562, 563, 1387 ged, 9834

Aardbeien 63.000 kg 155.000 10-6 t/m 15-8 03.50.00 [woonplaats], sectie E 4285, 2375, 2374, 5018, 563, 562, 561

Bospeen 64.000 bos 25.000 15-6 t/m 7-7 01.60.00 [woonplaats], sectie E 946, 1025

Bospeen 92.000 bos 37.000 1-7 t/m 15-8 02.30.00 [woonplaats], sectie E 2432, 1233, 1234

Moederplanten 400.000 st 55.000 6-8 t/m 15-8 01.65.00 [woonplaats], sectie E 1528, 4077

Bospeen 160.000 kg 64.000 6-8 t/m 15-10 04.00.00 [woonplaats], sectie E 3153, 1528, 4076

Bospeen 48.000 bos 19.000 18-9 t/m 15-10 01.20.00 [woonplaats], sectie E 4891

Prei 56.000 kg 25.000 23-10 t/m 31-12 01.60.00 [woonplaats], sectie E 1946, 1025

wachtbedplanten 240.000 st 96.000 23-10 t/m 31-12 02.64.00 [woonplaats], sectie E 1873, 1872, 518, 517, 497, 1653, 1652

wachtbedplanten 400.000 st 160.000 23-11 t/m 31-12 04.00.00 [woonplaats], sectie E 1580, 2009, 2010, 4290

Totaal 683.000

2.11. Tot de stukken behoren bijlagen als vermeld in artikel 1.1. van de overeenkomst van 28 december 2001. Uit deze bijlagen kunnen de volgende produkten, prijzen en cultuurgronden worden afgeleid:

Produkt Hoeveelheid Prijs (ƒ) Oogstperiode Kadastraal Ha opp

aardbeien 20.000 kg 50.000 4-6 t/m 30-6 [woonplaats], sectie E 2375, 2374, ged 5018 01.00.00

bospeen 24.000 bos 9.600 5-6 t/m 30-7 [woonplaats], sectie E 1387, 563, 562, 4283 00.06.00

Bospeen 26.000 bos 10.400 15-6 t/m 15-7 [woonplaats], sectie E 5018 ged 00.65.00

aardbei 6.000 kg*) 15.000 15-6 t/m 25-7 [woonplaats], sectie E 946, 1025 01.60.00

bospeen 40.000 bos 16.000 15-6 t/m -25-7 [woonplaats], sectie E 1212, 1213, 1215, 1216, 2252 00.97.00

aardbei 80.000 kg 200.000 15-6 t/m 5-8 [woonplaats], sectie E 1580, 2009, 2010, 4290 04.00.00

bospeen 130.000 bos 53.000 31-8 t/m 31-10 [woonplaats], sectie E 4444 03.30.00

Aardbei 30.000 kg**) 75.000 31-8 t/m 31-9 [woonplaats], sectie E 2432, 1233, 1234 02.30.00

Aardbeimoeder

planten 450.000 st 60.000 31-8 t/m 31-9 [woonplaats], sectie E 445, 2763, 461. 462, 463, 4207, 4491, 4795 01.50.00

bospeen 90.000 bos 36.000 17-9 t/m 30-11 [woonplaats], sectie E 485, 498, 1662, 1872, 1873, 497 02.25.00

Prei 18.000 kg 8.000 8-11 t/m 30-12 [woonplaats], sectie E 5018, 1387, 563, 562, 561, 4283 00.55.00

Wachtbed

planten aardbeien 580.000 st 250.000

8-11 t/m 30-12 [woonplaats], sectie E 2432, 1233, 1234, 561, 4283, 5018, 1387, 563, 562, 445, 2763, 461, 462, 463, 4207, 4491, 4795 06.55.00

Totaal 783.000

*) spuitschade

**) 2/3 ivm kleine planten en minder opbrengst

2.12. Belanghebbende heeft in haar aangiften, naast haar aandeel in de maatschap, een eigen omzet verantwoord van ƒ 686.729 voor het jaar 2000 en van € 424.796 voor het jaar 2001, waarvan een gedeelte groot ƒ 683.000 respectievelijk € 335.199 (ƒ 783.000) bestaat uit verkopen van oogst op stam aan [Poolse vennootschap]. De door [Poolse vennootschap] aan belanghebbende betaalde bedragen zijn niet exact te herleiden tot de verschillende contracten.

2.13. De door belanghebbende aan [Poolse vennootschap] verkochte producten zijn geoogst door Poolse arbeiders. Belanghebbende heeft voorzien in slaapgelegenheid en sanitaire voorzieningen voor Poolse arbeiders. Belanghebbende heeft een schadeverzekering ter zake van de op stam verkocht producten afgesloten en zorgde voor koelruimte voor de geoogste gewassen.

2.14. Vanaf 2001 zijn de onder 2.10.2 vermelde aardbeien verkocht [woonplaats]BV] te [woonplaats]. [BV] fungeerde als intermediair tussen belanghebbende, [Poolse vennootschap] en de Poolse werknemers en hield de loonadministratie bij. Belanghebbende, [Poolse vennootschap] en [BV] waren geen lid van de veiling. De volledige veilingopbrengst werd uitbetaald aan [BV]. [BV] betaalde 99% van deze koopprijs door aan [Poolse vennootschap] op een Luxemburgse bankrekening. Door de veiling werden transportkosten aan de maatschap in rekening gebracht die de maatschap ten laste van de winst heeft gebracht.

2.15. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de contracten met [Poolse vennootschap] realiteit ontberen. Hij heeft bij alle betrokken tuinders de in het jaar 2000 en 2001 gerealiseerde winst op de doorverkopen van de producten toegerekend aan de tuinders zelf, onder aftrek van een bedrag voor loonkosten van de Poolse arbeiders. Voor belanghebbende beloopt de aldus berekende winstcorrectie voor het jaar 2000 ƒ 163.516 en voor het jaar 2001 € 170.247. Uit de brieven vermeld in 1.10 blijkt dat die bedragen in elk geval moeten worden verlaagd tot ƒ 157.016 respectievelijk € 141.975.

2.16. Aan [Poolse vennootschap] zijn over de onderhavige jaren aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd ter zake van dezelfde winstbedragen als waarover bij belanghebbende is geheven. [Poolse vennootschap] heeft de aan haar uitgereikte aangiftebiljetten vennootschapsbelasting niet geretourneerd en heeft de belasting niet voldaan. Ook de andere, in 2.8. vermelde Poolse vennootschappen hebben in Nederland geen aangifte gedaan noch belasting betaald.

2.17. Het Poolse Ministerie van Financiën heeft over [Poolse vennootschap] de volgende informatie verstrekt: [Poolse vennootschap] is opgericht in het jaar 2000. Als registratieadres is opgegeven: [adres], [woonplaats] en als bedrijfsadres [straat]. Op dit laatste adres bevindt zich een appartement dat eigendom is van [aandeelhouder] en wordt gehuurd door [directeur]. [Poolse vennootschap] heeft in Polen geen aangiften gedaan, noch voor de inkomsten- noch voor de omzetbelasting, en heeft geen Poolse loonbelasting ingehouden.

2.18. Op 13 juli 2004 is namens de inspecteur een boekenonderzoek gestart bij belanghebbende. In dat kader heeft de inspecteur bij brief van 6 augustus 2004 bescheiden bij belanghebbende opgevraagd. De gevraagde bescheiden zijn op 29 september 2005 aan de inspecteur verstrekt.

2.19. Belanghebbende heeft de aanvragen voor contracten die aan [Poolse vennootschap] zijn verzonden niet bewaard. Belanghebbende heeft contracten met [Poolse vennootschap] die in 2004 waren gesloten, en waar de inspecteur in augustus 2004 om had gevraagd, pas in september 2005 ter inzage verstrekt.

3. Geschil

3.1 In geschil is het antwoord op de volgende vragen.

1. Is er voor beide jaren sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt?

2. Zo dit niet het geval is, is belanghebbende ter zake van de tussenschakeling van [Poolse vennootschap] ten aanzien van beide jaren te kwader trouw?

3. Heeft belanghebbende voor de jaren 2000 en 2001 een onjuiste aangifte gedaan danwel niet voldaan aan de op haar rustende administratie- c.q. informatieverplichtingen en is dientengevolge sprake van verschuiving en verzwaring van de bewijslast als is bedoeld in artikel 27e AWR?

4. Is de correcties op de winsten van belanghebbende terecht?

5. Zijn de vergrijpboeten terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?

6. Belemmert het vertrouwensbeginsel het opleggen van de navorderingsaanslagen?

7. Is sprake van ongeoorloofde dubbele heffing bij [Poolse vennootschap]?

Belanghebbende beantwoordt de vragen 1 tot en met 5 ontkennend en de vragen 6 en 7 bevestigend en de inspecteur beantwoordt die vragen in tegengestelde zin.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de processen-verbaal van de zittingen die aan deze uitspraak zijn gehecht.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen en de beschikkingen. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslagen tot navorderingsaanslagen berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 316.100 voor 2000 en € 155.111 voor 2001, met evenredige vermindering van de beschikkingen.

4. Beoordeling van het geschil

Getuigenverhoor

4.1. Belanghebbende heeft verzocht [getuige1], [aandeelhouder] en [directeur] als getuigen te horen. De getuigen [getuige1] en [aandeelhouder] zijn gehoord ter zitting van 8 oktober 2007. [directeur] is bij brief verzonden op 23 augustus 2007 opgeroepen om op 8 oktober 2007 te verschijnen om als getuige te worden gehoord. Zij is niet verschenen. De rechtbank ziet geen reden voor maatregelen teneinde [directeur] op andere wijze op te roepen c.q. in het buitenland te doen horen, nu blijkbaar geen juist adres bekend is, ook niet bij belanghebbende, en niet aannemelijk is dat zij als getuige gehoord zal kunnen worden.

Nieuw feit

4.2. Op grond van artikel 16 AWR kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit rust op de inspecteur.

4.3. De inspecteur stelt dat de uitkomsten van een onderzoek naar [vennootschap1] het vermoeden hebben gewekt dat (ook) bij de contracten van [Poolse vennootschap] sprake was van schijncontracten en dat daardoor sprake is van een nieuw feit. Het onderzoek naar [vennootschap1] is gestart in 1997. Daarbij bleek dat de opzet met een Poolse tussenpersoon in 1994 was bedacht om tuinders de mogelijkheid te bieden met Poolse arbeiders te werken. In de adviezen ter zake die dateren uit 1994 en 1995 werd de tuinders geadviseerd zelf, met een aantal tuinders, een Poolse vennootschap op te richten of te kopen en werden kostenbegrotingen gemaakt, onder meer ook voor de bemiddeling door [BV]. De inspecteur leidt daaruit af dat belanghebbende eigenlijk medeaandeelhouder is in de Poolse vennootschap, in de onderhavige jaren [Poolse vennootschap], die de oogst op stam heeft gekocht en dat de winsten die [Poolse vennootschap] realiseerde op de contracten met belanghebbende aan belanghebbende moesten worden toegerekend.

4.4. De rechtbank is van oordeel dat de onder 4.4. vermelde bevindingen, in het bijzonder die omtrent de uit 1994 en 1995 daterende adviezen, een onderzoek naar de realiteitswaarde van de contracten met [Poolse vennootschap] rechtvaardigden en dat de bevindingen uit dat onderzoek een nieuw feit opleveren dat navordering rechtvaardigt.

4.5. Belanghebbende stelt dat de bevindingen uit het [vennootschap1]-onderzoek al bestonden ten tijde van de primitieve aanslagregeling over 2000 en verwijst naar een proces-verbaal van de arbeidsinspectie uit 1999 dat is opgesteld in het kader van het [vennootschap1]-onderzoek en in 2001 ter beschikking van de belastingdienst is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoud van dit proces-verbaal niet zodanig duidelijk dat de inspecteur daaruit ten tijde van het regelen van de primitieve aanslag over 2000, en zeker niet die over het jaar 2001, had moeten begrijpen dat een nader onderzoek van de aangifte van belanghebbende naar de realiteitswaarde van de door belanghebbende met [Poolse vennootschap] gesloten contracten geboden was.

4.6. Op grond van het vorenstaande moet de eerste in geschil zijnde vraag ontkennend worden beantwoord en behoefd de tweede vraag geen beantwoording meer.

De bewijslast

4.7. In beginsel rust de bewijslast dat de aangifte onjuist is, op de inspecteur. Artikel 27e AWR bepaalt dat, indien niet de vereiste aangifte is gedaan, of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47, 47a, 49 en 52, AWR of aan de verplichtingen ingevolge artikel 52a en 53, eerste, tweede en derde lid, AWR voor zover het verplichtingen van een administratieplichtige betreft ten behoeve van de heffing van belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

4.8. De inspecteur stelt dat belanghebbende niet de juiste aangifte heeft gedaan omdat de verkoopovereenkomsten met [Poolse vennootschap] realiteitsgehalte ontberen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de omstandigheid - indien bewezen - dat de contracten met [Poolse vennootschap] niet weergeven hetgeen partijen bij die overeenkomst hebben beoogd, niet zonder meer met zich dat belanghebbende een onjuiste aangifte heeft gedaan. Van een onjuiste aangifte is eerst sprake indien de door belanghebbende in die aangifte vermelde winst onjuist is. De vraag of daarvan sprake is, is onderwerp van deze procedure en dient derhalve eerst volgens de gewone regels van het bewijsrecht te worden beoordeeld.

4.9. Ingevolge artikel 47 van de AWR is belanghebbende verplicht desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.

4.11. Vaststaat dat de inspecteur inlichtingen heeft gevraagd en dat belanghebbende inlichtingen heeft verstrekt. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende beschikte over faxen afkomstig van [BV] zodat het niet overlegging van faxen belanghebbende niet kan worden verweten. Uit het gespreksverslag van 10 mei 2004 blijkt weliswaar dat belanghebbende op dat moment faxen niet bewaarde, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat er ook in de onderhavige jaren faxen waren. Met betrekking tot de documenten betreffende door belanghebbende in 2004 met [Poolse vennootschap] afgesloten contracten merkt de rechtbank op dat die documenten geen relevantie voor de onderhavige jaren kunnen hebben. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. De rechtbank is ook van oordeel dat de omstandigheid dat belanghebbende eerst na enige tijd de gevraagde gegevens heeft verstrekt, mede gezien in het licht van vorenstaande omstandigheden, van onvoldoende gewicht is om de zware sanctie van de verschuiving en verzwaring van de bewijslast te kunnen dragen.

4.12. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de AWR, zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

4.13. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat de inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende de contractaanvragen welke werden gebruikt voor het afsluiten van contracten met de Poolse vennootschap evenals de faxberichten van en aan [BV] niet heeft bewaard. . Het feit dat belanghebbende de contractsaanvragen niet heeft bewaard acht de rechtbank van zodanig ondergeschikt belang dat het onvoldoende rechtvaardiging is voor de zware sanctie van omkering (verschuiving en verzwaring) van de bewijslast, aangezien de rechtbank aannemelijk acht dat de contracten weerspiegelen hetgeen in de aanvragen stond. Gesteld noch gebleken is wat het belang is van het door de inspecteur gestelde faxverkeer met [BV], zodat het niet bewaren van die stukken niet kan leiden tot de conclusie dat de administratie niet voldoet aan de eisen van artikel 52 AWR.

4.14. Het onder 4.8. tot en met 4.13. overwogene leidt tot de conclusie dat er geen reden is voor verschuiving en verzwaring van de bewijslast als door de inspecteur bepleit.

Ten gronde

4.15. De inspecteur heeft de winst, die [Poolse vennootschap] heeft gemaakt op de met belanghebbende gesloten contracten, toegerekend aan belanghebbende onder aftrek van een bedrag aan personeelskosten, omdat sprake zou zijn van schijncontracten. De inspecteur baseert zijn stelling dat sprake is van schijncontracten op – zeer kort weergegeven – (1) de onder 4.4. vermelde adviezen uit 1994/1995 over de opzet van de constructie met een Poolse Spolka, (2) de (onzakelijke) wijze waarop [Poolse vennootschap] en belanghebbende jegens elkaar handelen en (3) de betrokkenheid van belanghebbende bij de door haar geteelde producten, ook ná de verkoop.

4.16. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de contracten tussen belanghebbende en [Poolse vennootschap] omtrent de verkoop van oogst op stam, niet weerspiegelen hetgeen werkelijk tussen deze partijen is overeengekomen. Anders dan de inspecteur meent, leidt dat echter naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer tot de conclusie dat de winst van [Poolse vennootschap] aan belanghebbende dient te worden toegerekend omdat sprake is van een schijnhandeling. De rechtbank zal eerst beoordelen of er voldoende aanwijzingen zijn wat de werkelijke inhoud van de overeenkomsten is en wat de fiscale gevolgen daarvan zijn.

4.17. De rechtbank leidt uit de stukken alsmede hetgeen ter zitting is verklaard af, dat de verkoop van oogst op stam door tuinders aan een Poolse Spolka als zodanig is opgezet om de tuinders aan personeel te helpen voor de oogst van hun producten, aangezien zij op grote problemen stuitten bij het werven van Nederlands personeel en het op normale wijze inhuren van Pools personeel problematisch was. De rechtbank acht in het verlengde hiervan aannemelijk dat belanghebbende het belang bij de oogst heeft behouden, hetgeen haar betrokkenheid bij die oogst en de verkoop daarvan verklaart.

4.18. Vaststaat dat belanghebbende voor de oogst gebruik heeft gemaakt van personeel van [Poolse vennootschap], dat belanghebbende en [Poolse vennootschap] zijn overeengekomen dat van de totale opbrengst van die oogst een deel aan [Poolse vennootschap] (de opbrengst van de oogst min het aan belanghebbende te betalen deel) en een deel aan belanghebbende (in de contracten opgenomen als vergoeding voor de verkoop van de oogst op stam) zou toekomen en dat het uiteindelijk aan belanghebbende betaalde bedrag afweek van hetgeen in deze contracten was bepaald. De rechtbank leidt uit de door de inspecteur overgelegde berekeningen af dat [Poolse vennootschap] op deze contracten winst heeft behaald. Het door de inspecteur daarbij gehanteerde netto-uurtarief voor de Poolse werknemers van ƒ 8 respectievelijk € 4 acht de rechtbank niet onaannemelijk laag, maar de rechtbank is wel van oordeel dat de inspecteur ten onrechte helemaal geen rekening heeft gehouden met overhead en/of algemene kosten van [Poolse vennootschap].

4.19. Hoewel de door [Poolse vennootschap] behaalde winsten – ook indien rekening wordt gehouden met enig bedrag aan overhead en/of algemene kosten – hoog zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat deze winsten zo onaannemelijk hoog zijn dat daar geen zakelijke afspraak aan ten grondslag kan liggen. De rechtbank acht daarbij van belang dat belanghebbende door de afspraken met [Poolse vennootschap] van veel rompslomp rond de oogst werd verlost. Het is niet onaannemelijk dat belanghebbende daar een behoorlijk bedrag voor over had. In elk geval heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de aan [Poolse vennootschap] toegevloeide winst zodanig hoog was dat een contract als dat tussen belanghebbende en [Poolse vennootschap] niet zou zijn gesloten door onafhankelijke derden.

4.20. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van de inspecteur om feiten of omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waaruit volgt dat de winsten van [Poolse vennootschap] desondanks aan belanghebbende zijn toegevloeid. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur hierin niet geslaagd. De inspecteur heeft geen onverklaarbare vermogens- of uitgavenstijging bij belanghebbende of haar aandeelhouder geconstateerd. Uitgaande van hetgeen de rechtbank onder 4.17 heeft overwogen, zijn alle door de inspecteur gestelde feiten en omstandigheden omtrent de betrokkenheid van belanghebbende bij de oogst verklaarbaar. Voor een verdergaande financiële betrokkenheid van belanghebbende bij [Poolse vennootschap] dan uit de contracten voortvloeit, heeft de rechtbank onvoldoende aanwijzingen. Het gegeven dat de betalingen door [Poolse vennootschap] onregelmatig waren, is daarvoor op zich onvoldoende. De inspecteur heeft wel gesteld, maar belanghebbende heeft gemotiveerd weersproken, dat [Poolse vennootschap] substantiële aan belanghebbende toekomende bedragen niet heeft betaald en dat belanghebbende zich daarvan bewust was en erin heeft berust.

4.21. Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente moeten worden vernietigd.

5. Proceskosten

5.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.610 (2 punten met een waarde van € 161 per punt voor het indienen van de bezwaarschriften betreffende de onderscheiden jaren 2000 en 2001, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie en 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

5.2. Belanghebbende vraagt om schadevergoeding, op te maken bij staat, maar heeft ter zitting aangegeven dit verzoek niet te kunnen specificeren. De rechtbank gaat er dan ook aan voorbij.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar, alsmede de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.610 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 11 februari 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-Van Dooren, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.